Door Bij Nader Inzien (redactie)

Door Jurriën Hamer en Sem de Maagt

“De eerste die een stuk grond omheinde en durfde te zeggen ‘dat is van mij’, en mensen aantrof die onnozel genoeg waren om hem te geloven, was de ware grondlegger van de burgerlijke maatschappij. Wat een misdaden, oorlogen, moorden, wat een ellende en verschrikkingen was de mensheid niet gespaard gebleven als iemand toen de palen had uitgerukt of de gracht had gedempt en tot zijn medemensen had geroepen: ‘Hoed je om naar die bedrieger te luisteren; jullie zijn verloren als jullie vergeten dat de vruchten iedereen toebehoren en dat de aarde van niemand is.”

Zo begint de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau (1712 – 1778) het tweede deel van zijn Vertoog over de Ongelijkheid (1755). Het verschil met huidige discussies over ons belastingstelsel kan moeilijk groter zijn. Politici van links tot rechts delen de cruciale veronderstelling dat burgers eigendomsrechten hebben, en dat de overheid in principe van hun eigendom af dient te blijven, tenzij er andere, zwaarder wegende, redenen zijn om belasting te heffen. Kortom: het recht op eigendom staat tegenwoordig als een huis. Maar wat rechtvaardigt het bestaan van privé-eigendom eigenlijk? Welke argumenten kan Dagobert Duck geven om aan te tonen dat iets van hem is en hoort te zijn, en niet van iemand anders? Wij zullen betogen dat eigendomsrechten niet zo vanzelfsprekend zijn als ze lijken. Integendeel: er zijn goede redenen om, net als Rousseau, de man die ‘zijn’ grond omheint met enig wantrouwen te bezien.

Schaarste

De bekendste filosofische rechtvaardiging van eigendom is het idee dat eigendom verkregen wordt door jouw arbeid als het ware te ‘vermengen’ met natuurlijke grondstoffen. In de bekende woorden van de Engelse filosoof John Locke (1632-1704):

“[…] The turfs my servant has cut; and the ore I have digged in any place […] become my property, without the assignation or consent of anybody. The labour that was mine, removing them out of that common state they were in, hath fixed my property in them.” (Second Treatise of Political Government, Chapter V, section 28)

Door jouw arbeid te vermengen met de grondstoffen in de natuur verandert volgens Locke iets dat eerst tot het collectief behoorde – de wereld is van iedereen – in iets dat behoort tot jouw eigendom. De moeite die iemand ergens in steekt geeft diegene dus het recht op de grondstoffen en op de vruchten die iemand kan plukken van deze arbeid.

Locke was zich er echter ook van bewust dat het creëren van eigendom problemen oplevert. Het feit dat een persoon zijn of haar arbeid vermengt met een stuk land betekent namelijk dat iemand anders niet langer gebruik kan maken van diezelfde grond. Om over jouw land te lopen heb ik voortaan jouw toestemming nodig. Locke stelde daarom dat er grenzen zijn aan onze vrijheid om van natuurlijke grondstoffen privébezit te maken: je mag alleen iets als eigendom opeisen wanneer er ‘genoeg en van dezelfde kwaliteit’ (‘enough and as good’) overblijft voor anderen. Voor Locke had ieder mens in principe dezelfde rechten, en had niemand een grotere claim op natuurlijke grondstoffen dan anderen. Dit limiteert onze eigendomsclaims aanzienlijk.
Locke laat zien dat eigendom genereren altijd een beperking van de vrijheid van de ander oplevert. En hoewel we niet meer leven in een wereld van Kolonisten van Catan, die uitsluitend draait om turf, erts en stukken land, is dit principe onverminderd van toepassing op onze huidige samenleving. Goederen—welke dan ook—zijn schaars, dus als jij iets tot jouw eigendom maakt betekent dat per definitie dat je daarmee anderen beperkt. De klimaatproblematiek toont dit bij uitstek aan: als iemand naar olie boort en het zwarte goud als het zijne claimt, claimt hij niet alleen eigendom over een schaars goed, maar beïnvloedt hij ook de levensomgeving die hij met alle anderen deelt. En iemand die meer vermogen heeft dan een ander claimt niet alleen groter deel van de spreekwoordelijke cake, maar beperkt ook de gelijke vrijheid van anderen om deel te nemen aan democratische processen. Kijk bijvoorbeeld naar de invloed van geld op de Amerikaanse politiek.

Het idee van privé eigendom is dus niet los te koppelen van de vraag hoe we schaarse goederen moeten verdelen. Eigendomsrecht en herverdeling door middel van belastingheffing staan niet op gespannen voet. Integendeel: de vraag naar een rechtvaardige verdeling van goederen is een noodzakelijke implicatie van het claimen van eigendomsrecht. Om dit te erkennen hoef je geen Marxist te zijn.

Verdienste

Wat maakt een verdeling van schaarse goederen eigenlijk rechtvaardig? Heeft ieder individu recht op ‘genoeg en van dezelfde kwaliteit’? Of zijn er redenen waarom een ongelijke verdeling van welvaart te rechtvaardigen is? Het lijkt bijvoorbeeld aannemelijk dat tegenover onze geleverde arbeid een beloning moet staan. Als je met pijn en moeite je arbeid vermengt met de natuur en een villa bouwt, word je inzet beloond doordat die villa van jou is. Het harde werk is jouw verdienste. Dit principe wordt in onze hele samenleving enthousiast toegepast: een succesvolle ondernemer wordt voor zijn lef beloont met hoge winsten, een gedisciplineerde professional komt meer toe dan een vrij luie couch-potato, en een hard werkende student krijgt later een betere baan met een daartoe behorend salaris.

Het mes van verdienste snijdt echter aan twee kanten. Als je denkt dat je recht hebt op datgene wat je verdient, is het ook plausibel om te denken dat je geen recht hebt op wat je niet verdient. Pure mazzelaars verdienen geen beloning. Waarom zou je eigenlijk recht hebben op het vermogen dat jouw ouders hebben opgebouwd? Het feit dat jij in een bepaald gezin en met bepaalde eigenschappen wordt geboren is niet jouw verdienste maar de uitkomst van de natuurlijke loterij. Je kunt deze redenering nog verder doortrekken: waarom zou jij eigenlijk meer verdienen dan iemand anders omdat je toevallig met bepaalde genen wordt geboren?

Mazzel lijkt een grote rol te spelen in de wijze waarop de huidige verdeling van schaarse goederen tot stand komt. Uit het vele onderzoek dat gedaan wordt naar de succesfactoren die iemands welvaart bepalen, blijkt bijvoorbeeld dat je genen en de omgeving waarin je leeft daar in belangrijke mate aan bijdragen. Zo concludeert Wereldbank-onderzoeker Branko Milanovic dat 80% van je inkomen afhankelijk is van het land waar je geboren bent (working paper september 2011). Bovendien is het heel ingewikkeld om te bepalen wat precies terug te voeren is op mazzel en wat daadwerkelijk jouw verdienste is. Op de achtergrond spelen fundamentele filosofische vragen over vrije wil en verantwoordelijkheid een bepalende rol. Waarvoor ben jij, en niet je aangeboren talenten, verantwoordelijk? Kan je door moeite te doen of wilskracht te tonen ‘boven jezelf uitstijgen’? Hoe moeten we dit soort vragen eigenlijk begrijpen? Als we dieper nadenken over verdienste bevinden we ons filosofisch gezien al snel op glad ijs.

In ieder geval lijkt het moeilijk vol te houden dat het jouw verdienste is in welke familie je wordt geboren, in welke omgeving je als kind opgroeit, of met welke genen je wordt geboren. Dit geeft genoeg reden om kritisch te kijken naar de huidige verdeling van welvaart. Dat neemt natuurlijk niet weg dat het aannemelijk is dat als iets jouw verdienste is, je aanspraak kunt maken op een beloning. Maar we moeten grote voorzichtigheid betrachten bij het constateren van ‘verdienste’. Claimen dat iets terecht jouw eigendom is levert dus flink wat bewijslast op – maak eerst maar eens plausibel dat je iets echt zelf hebt verdiend.

En, heb je eigenlijk wel recht op eigendom?

Natuurlijk is het kunnen houden van privé-eigendom een belangrijk recht. Eigendom leidt niet alleen tot ellende, maar ook tot een enorme toename van welvaart, waar (bijna) iedereen baat bij heeft. Daarnaast is het zonder het bestaan van privé eigendom onmogelijk om je eigen leven in richten. Langdurige projecten, zoals het beginnen van een bedrijf of het schrijven van een boek, worden wel erg lastig als je hier geen eigendomsrecht over hebt. En sowieso is het zeer moeilijk om een stabiele samenleving voor te stellen waar mensen iedere avond hun spullen op een rij moeten zetten en ten overstaande van de rest van de wereld moeten bepalen of ze die spullen wel verdiend hebben.

Dit mag echter niet betekenen dat we de huidige verdeling van goederen en onze eigendomsrechten als vanzelfsprekend zien. Ons eigendomsrecht staat op veel lossere schroeven, en moet samengaan met een voortdurend reflecteren op wat een rechtvaardige verdeling van goederen zou zijn. We moeten dus ook niet aannemen dat de herverdeling van goederen per definitie een inbreuk zou vormen op onze eigendomsrechten. Immers, zoals we hierboven aan de hand van Locke hebben geconcludeerd is de vraag naar de rechtvaardiging van eigendomsrecht tegelijkertijd ook de vraag naar de verdeling van schaarse goederen. De staat beperkt onze vrijheid niet door belasting te heffen. Integendeel: door belastingheffing en herverdeling probeert de staat de inbreuk op vrijheid die noodzakelijk verbonden is aan het bestaan van eigendomsrechten te minimaliseren.

In een recent interview sprak de VVD fractievoorzitter Halbe Zijlstra in de context van een mogelijke verhoging van de vermogensbelasting over een ‘grote pot met geld, waar links begerig naar kijkt’ (interview Telegraaf, 17 juni). Hopelijk is nu wat duidelijker dat het verhogen van de vermogensbelasting geen gegraai is van links, maar een mogelijke poging is om de vrijheid van elk individu, en niet alleen de vrijheid van vermogenden, te waarborgen. Dat lijkt ons bij uitstek een liberaal uitgangspunt.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

3 Comments

  1. Indien een (rechts-) persoon arbeid heeft verricht en de daarmee middelen verwerft is daarmee alleen een gelijkwaardige prestatie in de richting van deze persoon een gerechtvaardigde genoegdoening. De linkse gedachte slaat weer eens door…

Comments are closed.