Door Bernice Bovenkerk (Universitair hoofddocent Universiteit Wageningen)

Het interview met hoogleraar proefdierkunde Merel Ritskes-Hoitinga in Trouw vandaag had de kop ‘Hij gaat voor niets sterven’ boven de foto van een meelijwekkend in de camera kijkend konijn. Mijn, en wellicht ook uw, eerste gedachte was ‘wat een sensatiegerichte kop’, maar na lezing van het interview blijkt in feite dat dit precies de boodschap was die de hoogleraar wilde overbrengen. Zij hekelt de perverse prikkels in de wetenschap die onderzoekers ertoe aanzetten om veel onderzoek uit te voeren en dit snel te publiceren. Dit betekent dat er geen tijd besteed wordt aan het zoeken naar alternatieven voor dierproeven (de 3 V’s van vervanging, vermindering en verfijning) en geen systematic reviews worden uitgevoerd om te achterhalen of gelijksoortig onderzoek elders al eerder is uitgevoerd en wat hiervan de methoden en resultaten waren. Het gevolg is vaak slecht opgezet en, volgens het principe van rubbish in is rubbish out, nutteloos onderzoek waarvoor dieren ten onrechte worden opgeofferd.

Ritskes verbindt aan deze uitspraak zelfs een getal: 80% van de dierproeven zit methodologisch zo slecht in elkaar dat aan de uitkomsten geen waarde kan worden gehecht, laat staan dat zij vertaald kunnen worden naar de menselijke situatie. Hoewel de hoofdboodschap is dat er veel te veel dieren voor niets sterven in dierproeven is het altijd gevaarlijk om hieraan een percentage te verbinden. Zoals te verwachten viel, werd dit percentage direct in twijfel getrokken, in dit geval door de Vereniging van Universiteiten (VSNU). Dit is betreurenswaardig omdat de discussie zich nu op de onderbouwing van getallen richt in plaats van op de meer fundamentele vraag die gesteld zou moeten worden: mag je überhaupt dieren inzetten om menselijke problemen op te lossen?

Volgens een woordvoerder van de VSNU worden dierproeven zorgvuldig door een toetsingscommissie getoetst, zodat alleen onderzoek wat strikt noodzakelijk is, wordt uitgevoerd. Dit is een interessante uitspraak, aangezien het probleem met toetsing vooraf nu juist is dat de effectiviteit van een onderzoek pas na afloop kan worden bepaald. En dat is precies wat Ritskes met haar strijd voor het uitvoeren van systematic reviews probeert te doen. Als expert op het gebied van zowel dierproeven als alternatieven heeft zij veel van dit soort reviews uitgevoerd en zij is dus de aangewezen persoon om een schatting van het succes van dierproeven te maken. Bovendien weet ik uit vroegere ervaring als ethisch expert bij een dierexperimentencommissie (DEC) hoe lastig het is om een dierproef af te wijzen. De toetsing door de DEC bevindt zich aan het eind van de pijplijn, als allerlei belangrijke beslissingen over onderzoeksonderwerp, opzet, proefdierkeuze, en niet te vergeten financiering, al genomen zijn. Ook bestaan de meeste DECs voor het merendeel uit collega’s die elkaars aanvraag voor onderzoek moeten toetsen. Probeer onder die omstandigheden maar eens die 80% van slecht opgezet onderzoek af te wijzen! Daarbovenop komt, zoals Ritskes terecht aanstipt, dat de regelgeving vaak bepaalt dat dieren moeten worden gebruikt in plaats van alternatieven. Dierproeven vormen de gouden standaard waaraan ook alternatieven moeten worden getoetst. Dit leidt tot de paradoxale situatie dat alternatieven die een betere voorspellende waarde hebben voor medische aandoeningen toch gevalideerd moeten worden aan de hand van dierproeven. Zo kostte het toxicoloog Menk Prinsen, die recent promoveerde op een alternatief voor de beruchte Draize test waarbij konijnen toxische stoffen in hun ogen gedruppeld krijgen, 30 jaar om zijn methode geaccepteerd te krijgen.

Het is makkelijk voor onderzoeksinstellingen om te verwijzen naar de ethische toetsing door de DEC. Men kan echter vragen stellen bij het mandaat van een dergelijke commissie. Betekent goedkeuring door deze commissie het groene licht voor het onderzoek of zou de rol van de DEC eerder moeten zijn de onderzoekers te leren zelf ethisch onderbouwde beslissingen te nemen? Dit zou het eind van de pijplijn-probleem wellicht opheffen. Officieel moet de commissie een afweging maken tussen het belang van de proef en de schade aan de dieren, maar in de praktijk wordt er voornamelijk gediscussieerd over de proefopzet en het aantal te gebruiken dieren.

Over de vraag of het onderzoek een belangrijk doel dient, is men het gauw eens. Dit is niet verwonderlijk als je bedenkt dat alle DECleden wetenschappers en artsen zijn. Ook hier blijft dus de fundamentele vraag of men überhaupt dieren mag gebruiken voor onderzoek naar menselijke aandoeningen onaangeroerd. Veel DEC leden menen ook dat zij niet het recht hebben voor anderen te beslissen over iets wat zo nauw samenhangt met iemands fundamentele waarden. Ik kan ze hierin geen ongelijk geven; een discussie over nut en noodzaak van dierproeven zou niet alleen binnen de muren van een onderzoeksinstelling, maar in de maatschappij als geheel gevoerd moeten worden. In mijn ogen geeft Ritskes hiervoor met haar interview een goede aanzet. Laten we ons echter niet concentreren op getallen en percentages, maar op de onderliggende vragen.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

2 Comments

  1. “Laten we ons echter niet concentreren op getallen en percentages, maar op de onderliggende vragen.”
    Dat lijkt me geen verstandig idee, alhoewel het wel een handige truc is als je van plan bent om te stellen dat dierproeven helemaal verboden moeten worden. Dan kun je gemakkelijk wat voorbeelden aanvoeren van duidelijk onwenselijke dierproeven, waarna als enige optie overblijft om ze dan maar helemaal te verbieden. Of andersom, als je ongebreideld op dieren wilt kunnen experimenteren, dan geef je een paar voorbeelden van dierproeven die vele mensenlevens hebben gered, en kun je je gang gaan met je nieuwe cosmetica.
    In werkelijkheid is echter zelden iets echt zwart/wit, en zodra we het grijze gebied betreden is een kwantitatieve benadering noodzakelijk om zinvolle vergelijkingen te kunnen maken. “Zijn dierproeven geoorloofd als ze de kans op de ontwikkeling van een (mensen)levensreddend medicijn vergroten?” is een zinloze vraag als je er geen getallen bij betrekt. Tienduizend muizen opofferen om de kans op ontwikkeling van een medicijn voor een zeldzame ziekte van één op een miljoen naar twee op een miljoen te brengen, is een ander verhaal dan er tien gebruiken om de kans op een medicijn voor bijvoorbeeld longkanker van 10 procent naar 50 procent te brengen.
    Doe mij nog maar een paar getallen, dus. In de economie bijvoorbeeld berekent men de prijs van een (statistisch) mensenleven door te kijken hoeveel we bereid zijn te investeren in veiligheidsmaatregelen om het verwachte aantal dodelijke slachtoffers van een mogelijk ongeluk met één te verminderen. Misschien zou je iets soortgelijks kunnen doen voor het leven van een proefdier, bij de huidige stand van zaken qua onderzoek met behulp daarvan. Waarna er dan een interessant debat kan losbarsten over hoeveel een dierenleven waard is ten opzichte van een mensenleven. Verdient een hond die een mens bijt de doodstraf, terwijl een mens bij hetzelfde vergrijp alleen een paar maanden niet mag voetballen? Misschien is dat weer een andere kwestie :-).

  2. Zeker, in een discussie over dierproeven moeten getallen en percentages aan bod komen. Mijn punt was echter dat het niet handig is om een hard getal, in dit geval 80%, te noemen als je een breder punt wilt maken, n.l. dat er veel methodologisch slecht onderzoek wordt gedaan waarvoor dieren dus nutteloos sterven. Dat dit onhandig was, blijkt wel uit de reactie van de VSNU, die zich gaat blind staren op de vraag waar Ritskes die 80 % vandaan had. Dat is in mijn ogen een truc om de discussie af te leiden van de werkelijk vraag, waarom zoveel dieren voor niets sterven.
    Mijn punt was dat de discussie over het nut van dierproeven weer door een breder publiek gevoerd moet worden en niet alleen in dierexperimentencommissies, die aan meer fundamentele discussies niet toe komen. Het is geen truc om te stellen dat dierproeven helemaal verboden dienen te worden, maar het is wel een oproep om deze vraag ter discussie te stellen. Als je meteen over percentages gaat spreken ga je er al bij voorbaat vanuit dat dieren gebruikt mogen worden voor het bestrijden van menselijk ziekten en daar is inderdaad niet iedereen het over eens. Een belangrijk argument in deze discussie is dat zolang er dierproeven gedaan worden en dit de gouden standaard blijft er veel te weinig geinvesteerd wordt in alternatieven voor dierproeven. Volgens het principe van ‘necessity is the mother of invention’ zou het helemaal niet slecht zijn om dierproeven aan veel strengere banden te leggen.

Comments are closed.