Door Fleur Jongepier (Radboud Universiteit Nijmegen)

De NRC vroeg haar lezers: “Wat voor onderzoek vindt u dat gefinancierd moet worden (wees concreet: bv. auto’s op zonne-energie)?” Mijn antwoord: onderzoek waarvan wij niet direct over vijf of tien jaar (of binnen “een wetenschappelijke generatie”, zoals de Nederlandse Wetenschapsagenda stelt) de vruchten kunnen plukken, maar niettemin een onmisbare bijdrage levert aan onze cultuur en samenleving. Wat “wees concreet” betreft is mijn antwoord: onderzoek in de geesteswetenschappen. En dit is, voor alle duidelijkheid, mijn input in mijn hoedanigheid als burger, niet als promovenda.


Ik realiseer me dat ik hiermee breek met de regels van het spel van het vragen naar onderzoekstips van burgers. Waar de redactie eigenlijk naar op zoek is zijn, vermoedelijk, vurige pleidooien voor onderzoek naar hart- en vaatziekten, groene energie, dementie, kwaliteit van leven, privacy, en misschien een goed beargumenteerde vreemde eend in de bijt waar we eigenlijk nog niet aan hadden gedacht. Hoewel bovenstaande voorbeelden één voor één absoluut belangrijk zijn, wil ik hier de impliciete aanname van de vraagstelling zelf bevragen: de aanname dat de burger uit is op korte-termijn onderzoek met directe toepassingen, het liefst van het soort waar de burger zelf in zijn of haar leven nog wat aan heeft (“bv. auto’s op zonne-energie”). Waarom zou de burger niet precies waarde hechten aan onderzoek in de taal- en literatuurwetenschap, geschiedenis, religiewetenschappen, Duits, Frans, filosofie, noem maar op? Waarom zou, met andere woorden, de burger een topsectorenburger moeten zijn?

Ik ben ervan overtuigd dat dergelijke ‘alfa- en gamma-burgers’ bestaan. Sterker nog, volgens mij wemelt het ervan. Maar de vraagstelling—natuurlijk niet alleen van de NRC, maar van het initiatief om burgers te gaan betrekken bij het opstellen van onderzoeksthema’s in het algemeen—laat weinig ruimte voor deze alfa-gamma burgers om met een dergelijk antwoord te komen. De vraagstelling zelf impliceert namelijk al dat het antwoord moet worden gegeven in ‘concrete’, direct maatschappelijk relevante, termen. Daarbij grijpen onder andere de geesteswetenschappen (maar denk ook aan theoretische natuurkunde of wiskunde, maar ik moet het concreet houden) er per definitie naast.

En toch zijn er maar weinig mensen die zich een wereld willen voorstellen—laat staan kunnen voorstellen—zonder onderwijs en onderzoek in bovengenoemde en aanverwante onderzoeksdisciplines. Maar als je als burger dergelijk onderzoek als ‘input’ inbrengt, krijg je er geen auto’s op zonne-energie voor terug, ook geen biefstukken waarvoor geen koe moest worden geslacht, geen oplossing voor de opwarming van de aarde en ook geen antwoord op de vraag hoe we kanker beter de baas kunnen worden. Het belangrijkste gevaar hierbij is dat over het hoofd wordt gezien dat de geesteswetenschappen bijdragen—‘nuttig’ zijn—op een manier die niet direct tastbaar, zichtbaar of eetbaar is. Ze bieden de mogelijkheidsvoorwaarde of voedingsbodem niet alleen voor onderwijs, cultuur en maatschappij, maar, en dit is niet onbelangrijk, ook voor precies die takken van wetenschap waar we binnen afzienbare termijn de vruchten van kunnen plukken. Technologische of medische ontwikkelingen vinden niet plaats in een vacuüm, maar hebben een voedingsbodem nodig—een voedingsbodem die bestaat uit vrijheid van denken en ruimte voor het stellen van (fundamentele) vragen. Bovendien is belangrijk om te vermelden dat noch burgers noch politici of de wetenschapper zelf echt weten wat er daadwerkelijk voor nodig is om de ‘concrete’ of direct maatschappelijk relevante wetenschapstakken (techniek, gezondheid, milieu) te laten ‘floreren’. Enige bescheidenheid lijkt dan ook op zijn plaats.

Wanneer de burger op de man af wordt gevraagd wat voor soort onderzoek hij of zij zou willen crowdfunden, zal zij geneigd zijn iets concreets te noemen—de plukbare vruchten. De inbreng van de burger is daarom in het ergste geval misleidend en in het beste geval onvolledig, en dit betekent dat we deze input met de nodige voorzichtigheid moeten benaderen. Het verschil tussen onderzoek dat ‘waardevol’ en onderzoek dat ‘concreet’ is, is in dit opzicht analoog aan het verschil tussen dingen die urgent zijn—die je gelijk moet afhandelen—en dingen die belangrijk zijn. De vraag “wat voor onderzoek dient gefinancierd te worden?” is daarom even ambigu als de vraag “wat ben je vandaag van plan?”. Je zult, vermoedelijk, eerst de meest urgente onderwerpen van je to-do lijstje gaan afwerken (net als dat je in eerste instantie eerder aan concreet wetenschappelijk onderzoek zult denken). Maar zoals iedereen weet: als je alleen maar bezig blijft met de urgente taken, kom je nooit toe aan de dingen die minder urgent maar daarom niet minder waardevol zijn.

Natuurlijk, concreet onderzoek waarvan we binnen afzienbare tijd de vruchten kunnen plukken hoeft niet per se minder waardevol te zijn (net zo min als dat de urgente taak om de huisarts te bellen niet evengoed belangrijk is). Het is alleen niet het hele verhaal. Het gevaar is, kortom, om te denken dat de inbreng van burgers in termen van onderzoek met concrete maatschappelijke toepassingen waar ze zelf binnen afzienbare tijd iets aan hebben, ons een compleet beeld zou geven van het soort onderzoek dat de moeite waard is.

Verder lezen

Rapport Wetenschapsvisie 2025: keuzes voor de toekomst

Reactie Jonge Akademie

Reactie KNAW

Column Rob Wijnberg, De dag dat leren nadenken te duur werd bevonden


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

3 Comments

  1. De suggestie van de vraag van de NRC is dat sturing in de wetenschap mogelijk is.
    Quod non.
    Vincent Icke schreef dat vandaag in de NRC: “Echt onderzoek volgt een grillig pad zonder bewijsbaar doel, waar een vooraf aangewezen bestemming bijna nooit blijkt te bestaan. Als je produceert wat je hebt aangekondigd, is het product bijna altijd platvloers, soms zelfs bedrog. Elke belofte over resultaten, en zeker over toepassingen, is grootspraak.”
    Dat lijkt nog verenigbaar met de constatering dat de onderzoeksvragen zelf wel degelijk geformuleerd kunnen worden. Alsof we alleen de antwoorden niet kunnen voorzien. Maar ik ben er vrij zeker van dat Icke het met me eens zou zijn dat de strekking van zijn column eigenlijk is dat we niet eens weten wat de significante onderzoeksvragen zijn. Dat is wat sturing in de wetenschap onmogelijk maakt, of het nu door de overheid of door de burger is.
    Misschien is dat wat je bedoelt, door te beweren dat er onderzoek in de geesteswetenschappen nodig is. Ik hoop het. Want heel veel onderzoek in de geesteswetenschap is net zo suf en voorspelbaar als “auto’s op zonne-energie”. Maar eigenlijk had je dan toch iets anders moeten zeggen. Of twee andere dingen:
    1. Als het om onderzoek gaat, denk dan niet aan het geld dat het al dan niet mogelijk gaat maken;
    2. Als het om onderzoek gaat, verwacht dan niet dat de onderzoeker helder kan vertellen wat z/hij zoekt.
    (Want dat kan alleen als z/hij het eigenlijk al gevonden heeft.)

    1. Ha Jan,
      Bedankt voor je reactie. Ik weet niet of ik je helemaal goed heb begrepen, maar een poging tot verheldering. De inzet van de column/blog was eigenlijk om te kijken wat er zou gebeuren al je het algemene (economisch ingezette) kader zou accepteren. M.a.w., een poging om voor te stellen wat er dan gebeurt, en waar je allemaal naast schiet en overheen kijkt. Een soort interne kritiek dus. (Reden is vooral pragmatisch: ik heb de 100 pagina’s nog niet gelezen, en enige voorzichtigheid leek mij op zijn plaats.)
      Het echte pijnpunt waar je terecht op wijst, en ik hoop dat dat toch ook uit het stuk spreekt, is dat het kader zelf niet wenselijk is (externe kritiek). Die kant bedoelde ik o.a. op te gaan met de opmerking dat men zelf vaak niet goed weet wat voor degelijk onderzoek nodig is, en urgent onderzoek vatten in “to-do” termen (in tegenstelling tot belangrijk onderzoek waarvoor we zo’n lijst niet kunnen opstellen). Jouw punt is duidelijk sterker: we weten zelf niet eens wat de significante onderzoeksvragen zijn, en bovendien, onderzoekers zelf kunnen niet helder vertellen wat z/hij doet. Ik weet niet of ik het daar mee eens ben. Als je ver genoeg ‘uit zoomt’ is dat zeker waar, maar het type sturing van onderzoek zoals bij NRC/OCW wordt gesuggereerd lijkt me veel concreter. Als je als aanvrager/onderzoeker weet dat thema’s X,Y, Z nu eenmaal kansrijker zijn voor funding dan A,B,C dan stuur of nudge je daarmee de wetenschappers naar X,Y, Z. Daarmee wordt belangrijk onderzoek uitgeroeid (om Bruno te citeren op het podium van KNAW: “Wat zou de ‘waarde’ zijn van onderzoek naar de axioma’s van de getallentheorie, de talen van het Oude Babylonië, of de metafysica van Aristoteles? Die onderwerpen zijn waardevol, maar nergens anders voor dan om zichzelf. Maar daar lijkt al helemaal geen ruimte voor in deze wetenschapsvisie”).
      Dit type sturing lijkt me reëel, en precies daarom gevaarlijk. Maar misschien begrijp ik je verkeerd.
      Wat betreft 1: compleet mee eens. Je zou haast beginnen te denken dat de economie intrinsiek waardevol is.
      Link podium KNAW: https://podium.knaw.nl

  2. Kennelijk zijn de WordPress settings Van dit blog zo ingesteld dat je het commentaar wel, maar maar de oorspronkelijke bijdrage niet kunt ‘liken’, vandaar dat ik het maar even zo doe: goed stuk Fleur!

Comments are closed.