Door Bij Nader Inzien (redactie)

Door Fleur Jongepier en Sem de Maagt

Recentelijk luidden een aantal filosofen de noodklok over de verengelsing van de Nederlandse filosofie. ‘In het Engels kun je niet denken,’ kopte Trouw 22 november 2014.* De belangrijkste zorg lijkt te zijn dat er iets verloren gaat op het moment dat we niet meer filosoferen in onze eigen taal. De suggestie is dat filosoferen in het Engels zoiets is als het drinken van surrogaat koffie, of het lezen van een Engelse vertaling van Nescio – “Boys we were – but the good kind. Even if I do say so myself.” In het beste geval is het een slap aftreksel van het echte werk (“Nederlanders die Engels met elkaar gaan praten – dat is provincialisme vermomd als kosmopolitisme,” aldus Ger Groot). In het slechtste geval, zoals bij de vertaling van Nescio, gaat er iets essentieels ‘verloren in vertaling’. Maar wat is er nu eigenlijk zo erg aan de verengelsing van de filosofie in Nederland? Is de zorg wel terecht?

Om maar meteen met de deur in huis te vallen: wij zijn allebei typische exponenten van de verengelsing van de Nederlandse filosofie. Het grootste deel van onze opleiding was in het Engels, ons proefschrift schrijven we in het Engels, we schrijven academische papers in Engelstalige tijdschriften en bij de meeste filosofische workshops en congressen is de voertaal eveneens Engels. Met andere woorden: het onderwerp van de zorg zijn wij, de jonge filosofen, en de generaties na ons.

Onze eigen ervaring van de (gevolgen van) verengelsing staat lijnrecht tegenover die van de pessimisten. De verengelsing is voor ons namelijk vooral verbonden met de mogelijkheid om deel uit kunnen maken van een internationale filosofische gemeenschap en ons op die manier te kunnen meten aan de experts op ons vakgebied en het kunnen toetsen van onze argumenten en ideeën aan een veel grotere groep filosofen dan het Nederlandse taalgebied toelaat. Ook tijdens filosofie-bijeenkomsten in Nederland (congressen, maar ook vakbijeenkomsten) zijn we zonder enige aarzeling bereid Engels te spreken als dat ons in staat stelt om van gedachten te kunnen wisselen met onze Engelse, Deense, Duitse, Turkse, Poolse en Roemeense collega’s. De ‘provinciaal’ is volgens ons de academicus die met grote tegenzin overschakelt in het Engels of halverwege een facultaire bijeenkomst voor het gemak in het Nederlands vervolgt, en daarmee een belangrijk deel van onze niet-Nederlandse collega’s weinig welkom laat voelen. Echt gebeurd.

Natuurlijk zullen tegenstanders deze positieve aspecten niet ontkennen, maar willen ze ons vooral wijzen op de gevaren. Goed, wat zijn deze vermeende gevaren?

Onderwijs en onderzoek

Wanneer we de verengelsing van de filosofie willen bespreken is het belangrijk om twee dingen uit elkaar te halen die in de huidige discussie vaak door elkaar lopen. Ten eerste kunnen we ons afvragen of het een probleem is wanneer onderzoek primair in het Engels wordt verricht. Ten tweede kunnen we ons afvragen of het een goed idee is als het onderwijs verengelst.

Met betrekking tot onderwijs  zullen de critici opmerken dat de verengelsing van het universitair onderwijs voor de student geen optimale aansluiting biedt voor zijn of haar toekomstige baan, immers zullen de meeste afgestudeerde geesteswetenschappers in het Nederlands taalgebied terecht komen. Het lijkt daarom voor de hand te liggen hen ook in het Nederlands op te leiden. Hieruit volgt wellicht dat een volledig Engelse bacheloropleiding onwenselijk is, maar volgt er ook uit dat verengelsing as sich teruggedrongen moet worden? Het lijkt ons onwaarschijnlijk dat een student wiens moedertaal Nederlands is later tijdens zijn of haar toekomstige baan hinder zal ondervinden van een gedeeltelijk Engelstalige bacheloropleiding.

Bovendien speelt het Engels een steeds belangrijkere rol in grote delen van de Nederlandse samenleving. Ger Groot heeft een punt dat het scenario waarbij Nederlandse academici met elkaar in steenkolenengels in gesprek gaan onwenselijk is. Dit pleit echter niet voor een terugkeer naar het Nederlands, maar—if anything—voor meer aandacht voor het Engels. Bijvoorbeeld (verdere) scholing in Engelse taalbeheersing voor universitair docenten, en/of aanscherping van de baanvereisten. Momenteel is de situatie overigens zo dat Nederlandse studenten in het buitenland regelmatig worden gecomplimenteerd met hun Engelse vaardigheden—laten we dat vooral zo houden. Wanneer de zorg gaat over ons Nederlandse culturele en intellectuele ‘erfgoed’ waaraan afgestudeerden hopelijk een bijdrage gaan leveren, dan pleit dit er vooral voor om (meer) aandacht te besteden aan vaardighedenonderwijs (zoals het oefenen in verschillende schrijfvormen zoals essays, columns en opiniestukken), en/of het faciliteren van maatschappelijke stages.

Angelsaksische filosofie

Onder de zorg over de verengelsing van de filosofie lijkt echter ook een principiëler punt te liggen. Tegenstanders van de verengelsing constateren terecht dat, in tegenstelling tot de bètawetenschappen, je het taalgebruik voor de filosofie (en andere alfa- en gammawetenschappen) moeilijk kunt overschatten. Aldus Groot: “Woorden en filosofische concepten zijn onlosmakelijk met elkaar verweven. Wat je zegt, is bepalend voor wat je denkt.” So far so good. Het valt niet te ontkennen dat een beheersing van taal essentieel is om goed te kunnen denken. Groot gaat echter nog een stap verder wanneer hij het volgende stelt: “Als je je in het Engels uitdrukt, voeg je je bijna vanzelf in de stijl en de inhoud van de Angelsaksische filosofie.”

Groot’s suggestie lijkt hier te zijn dat een specifieke taal samenhangt met een specifieke manier van denken, en dus niet zozeer de meer algemene en bescheiden claim dat taalbeheersing als zodanig essentieel is voor denken. Dit veronderstelt echter wel een bijzonder deterministisch idee over de relatie tussen taal en filosofie. Allereerst negeert een dergelijke opvatting de pluraliteit van stijlen binnen ‘de’ Angelsaksische filosofie.** Kijk bijvoorbeeld naar het werk van een aantal van de grootste pilaren van de Angelsaksische filosofie zoals Ryle, Sellars, of meer hedendaagse voorbeelden als McDowell of Taylor. Het is moeilijk vol te houden dat deze filosofen zouden voldoen aan de uniforme Angelsaksische stijl waar Groot zich op beroept. Daarnaast staan er staan bibliotheken vol met Angelsaksische exegese van ‘filosofen van het continent’. Het getuigt van iets teveel vertrouwen in onszelf om te denken dat exegese van Heidegger, Kant, Wittgenstein of Spinoza per definitie in het Nederlands beter zou zijn dan exegese in het Engels. Het is naïef te denken dat de verschillende ‘kampen’ binnen de filosofie (mutatis mutandis voor geschiedenis en andere alfa- of gammawetenschappen) vooral bepaald zouden worden door de taal waarin het debat gevoerd wordt.

Tot slot

Het schrijven van dit stuk kost ons merkbaar meer moeite—verloopt trager en stroever—dan het schrijven van een academisch stuk in het Engels. Meer dan eens is het zelfs nodig om een Engels woord of een gehele zin te terug te vertalen naar het Nederlands. Anglicismen, spellings- en stijlfouten zijn ons daarom ook zeker niet vreemd. De verengelsing heeft dus wel degelijk impact op onze Nederlandse schrijf-, spreek- en misschien zelfs denkvaardigheid. Staat de verengelsing van het onderzoek dan niet op gespannen voet met de alsmaar groeiende druk tot valorisatie, participatie en/of het bijdragen aan ons ‘intellectuele erfgoed’ in onze hoedanigheid als geesteswetenschapper? Ook hier moeten we ons afvragen hoe ondermijnend de verengelsing nu werkelijk is voor onze vaardigheid om ons te kunnen uitdrukken in onze moedertaal. Als de zorg omtrent het maken van een vertaalslag al bestaat, dan is de rol van de verengelsing daarin te verwaarlozen. Het laat niet zien dat er een inherent probleem is met de verengelsing van de filosofie, maar dat we ons naast ons Engelstalige academische onderzoek meer in zouden moeten spannen om een bijdrage te leveren aan nationale discussies.

Laat dit nu precies het doel zijn van Bij Nader Inzien.

 * Het is wellicht goed om te vermelden dat Ger Groot (die geïnterviewd werd in het Trouw artikel) op Twitter heeft aangegeven dit een ongelukkige titel te vinden. Ger Groot heeft ons daarnaast via email laten weten dat er in Trouw (24 november 2014) een correctie is geplaatst met betrekking tot deze titel (“Groot (…) beweerde nergens dat je in het Engels niet kunt denken”).
** De toenemende dominantie van een bepaalde stijl van Angelsaksische filosofie die gangbaar is in een aantal van de hoogst aangeschreven tijdschriften in de filosofie kan waarschijnlijk beter sociologisch dan linguïstisch worden verklaard.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

13 Comments

  1. De term “verengelsing” suggereert dat er ooit een gouden tijdperk van nederlandstalige filosofie zou zijn geweest die door dit proces on zeep zou zijn geholpen. Dat wil ik niet zonder korreltje zout aannemen. Wat zouden de grote Nederlandstalige filosofische werken zijn? Zelfs de grootste filosofen in Nederland, zoals Erasmus, Spinoza, en Descartes hebben zich voornamelijk van andere talen bediend in hun hoofdwerken. Ook recenter, bij Heymans, Beth, of Brouwer zien we talrijke publicaties in o.a. Duits en Frans. Het lijkt me welhaast eerder dat filosofie in Nederland altijd al erg internationaal gericht is geweest (en de eerste Nederlandstalige dissertatie is pas ongeveer anderhalve eeuw oud). Kan men dan spreken van een samenhangende Nederlandstalige filosofische traditie die het gebruik van het Nederlands voor het filosoferen onomstotelijk rechtvaardigt of in ieder geval sterk motiveert? Dat het Nederlands niet is doorgedrongen als een internationale forumtaal hangt waarschijnlijk, nog los van het geringe aantal sprekers, ook samen met het gebrek aan vertalingen. In mijn eigen specialisatie, de School van Brentano, is er helemaal niets in het Nederlands vertaald, behalve twee dunne boekjes van Husserl (“Over de Oorsprong van de Meetkunde” en “Filosofie als Strenge Wetenschap”). Als noch de bronteksten, noch het overgrote merendeel van de secundaire literatuur in het Nederlands zijn, aan wie richt je je dan met een Nederlandse tekst? Daarbij spelen ook externe redenen mee: van NWO worden we geacht in internationale A-Tijdschriften te publiceren en vertalingen worden amper gewardeerd. Gezien er geen Nederlandse vertalingen zijn (voorzover mij bekend) van de belangrijste werken van e.g. Quine, Kripke, Davidson, of Lewis, zal de filosofische discussie in en over de analytische filosofie voornamelijk in het Engels plaatsvinden, omdat alle Nederlandse filosofen toch het Engels machtig moeten zijn om überhaupt deel te kunnen nemen. Zonder de standaard van een kritische vertaling en editie zou een volledig Nederlandstalige zijtak van de internationale discussie net zo discutabel zijn als het steenkolenengels-scenario. Tot zover de academische filosofie. Daarnaast, en met hele andere doelen en publiek, hebben we de publieksfilosofie: hier staat het wetenschappelijk belang of de uitwisseling met collega’s over de hele wereld niet centraal, uiteraard is zij overal lokaal gericht en in de nationale taal. Opiniestukken in de grote dagbladen, artikelen in Filosofie Magazine, voordrachten in Filosofische Cafés, boeken over filosoferen met kinderen: Nederland kent zeker een succesvolle traditie van publieksfilosofie, helemaal in het Nederlands. Deze zie ik nergens “verengelsen”, want daartoe ontbreekt elke reden, sterker nog, Nederlandse publieksfilosofie wordt op allerlei manieren gestimuleerd, zoals met de (hopelijk bewust ironisch vernoemde) Socrates-wisselbeker. Zoals het bestaan van deze blog en de conclusie van het stuk dan ook laten zien, los van de ontwikkelingen in de academische filosofie, zijn en blijven er een behoefte en drijfveer om in het Nederlands te filosoferen.

  2. Gelooft er iemand serieus dat er over honderd jaar nog uitgebreid in het Nederlands aan filosofisch onderzoek wordt gedaan? Ik ben al lang blij als er over honderd jaar nog enig voortuizicht is op een duurzame toekomst qua energie, klimaat, pensioenfondsen, demografische ontwikkelingen, geestelijke gezondheidszorg enzovoorts. En om dat mogelijk te maken moeten we met zijn allen zo goed mogelijk internationaal samenwerken – in het Engels. De wereld verandert drastisch en onherroepelijk, en talen zijn altijd meeveranderd en versmolten. Want tegenover de “verengelsing” van de gehele westerse wereld staat ook de ontwikkeling dat het Engels zelf weer verandert door taalinnovaties uit oorspronkelijk niet-Engels sprekende culturen. Er wordt veel steenkolenengels gesproken maar ik heb ook een Amerikaanse collega die opmerkt dat hij zegswijzen heeft overgenomen van Nederlanders die zich er niet bewust van zijn dat ze bijvoorbeeld gezegden naar het Engels vertalen die in het Engels niet bestonden. En hier in Vietnam, waar ik nu verblijf, begrijpen de Duitse en de Nederlandse backpackers (kent iemand hiervoor een Nederlands woord?) elkaar prima wanneer we het hebben over “talking with your hand and feet”. Je kunt het steenkolenengels noemen, maar voor het zelfde geld staat het over tien jaar in de OED. Dat gemekker over het behoud van goed Nederlands is typisch voor ons kikkerlandje. We spreken beter Engels dan bijna alle andere volken die het Engels niet als eerste taal hebben, maar in plaats van dat we daar blij mee zijn gaan we erover zeuren. Iets anders dat me is opgevallen in mijn huidige verblijfplaats: jonge Vietnamese kinderen hebben welliswaar nog een zeer beperkte Engelse woordenschat (want het zijn jonge Vietnamese kinderen), maar hun Engelse uitspraak is veel beter dan die van hun ouders! Uiteindelijk denk ik dat de TV-serie Firefly er niet ver naast zit: in de toekomst spreken we allemaal een combinatie van Chinees en Engels.

    1. Mooie aanvulling Sander, dank je. Ik ben het helemaal met je eens. Uiteindelijk komt er inderdaad vast een nieuw mengelmoes-Engels dat de standaard wordt, en wordt b.v. het Brits een gek dialect.

  3. Ik ben het in hoofdlijnen eens met jullie betoog. Het lijkt me prima als de academische filosofie in grote mate in het Engels plaatsvindt. Maar dat neemt niet weg dat buitenlanders die enkele jaren in Nederland onderzoek doen ook Nederlands zouden moeten leren – naast alle aandacht die ze voor het Engels in hun werk hebben. Onderzoek en werken aan de universiteit kunnen niet los van de samenleving plaatsvinden. Academisch onderzoek en onderwijs moeten een brug bouwen naar de maatschappij. Dat is moeilijk als onderzoekers taal niet eens beheersen. Uiteraard is het een misvatting dat het gebruik van één taal het gebruik van een andere taal uitsluit. Ik denk dus dat we van buitenlanders aan Nederlandse universiteiten kunnen verwachten dat ze Nederlands leren. Ik heb zelf in ieder geval het gevoel dat ik profijt heb van het leren van de taal – anders zou al dat lezen van deze blog me boven de pet gaan.

    1. Caroline, ik ben het met je eens dat het zeer waardevol is als je de taal van het land waarin je werkt kan spreken. Ik denk ook dat als je de intentie hebt je ergens voor heel lang te vestigen, je dat zou moeten doen. Het is ook vanuit een universitaire vakgroep waar doorgaans veel organisatorische, bestuurlijke en administratieve klussen te verdelen zijn erg handig als iedereen de lokale taal beheerst, want wie dat niet kan, kan een groot deel van dat werk niet doen. Er zijn dus minder schouders om die last te dragen. En daarnaast ben je natuurlijk ook niet inzetbaar voor een groot deel van het onderwijs, als je geen Nederlands kan. Ik ben het dus helemaal met je eens dat het zeer wenselijk is, en vind ook dat je het voor mensen die een vaste aanstelling ambiëren als vereiste mag stellen.
      Maar: doordat in de academie, en dus ook in de academische filosofie, steeds meer mensen op relatief korte, tijdelijke contracten zitten, is het de vraag of je hen elke keer kan vragen om de lokale taal te leren. Ik ken filosofen die nu eind de 30 zijn, en die in 4 of 5 landen tijdelijke postdoc aanstellingen hebben gehad. Kan je van die filosofen vragen dat ze voor elk van die landen de lokale taal leren? Daarbij komt nog dat het voor sommige mensen veel gemakkelijker is een nieuwe taal te leren dan voor anderen (talenknobbels), en dat hoe gemakkelijk het is een taal te leren ook afhangt van de mate van overeenkomst tussen je moedertaal en de taal die je probeert te leren. Toen ik als 21-jarige in Duitsland ging studeren, had ik na 1 jaar avondschool mijn Duits op voldoende hoog niveau om aan de universiteit te gaan leren (omdat het zo gelijkaardig aan Nederlands is), maar dat was me met Russisch of Japans nooit gelukt.
      Dit is natuurlijk een andere discussie dan die waarover het Stuk van Fleur en Sem ging. We moeten de discussie die zij willen aanzwengelen natuurlijk niet laten ontsporen in een andere discussie, maar dit wou ik toch even kwijt om het perspectief te verbreden.

      1. Je hebt er natuurlijk een punt, Ingrid. Maar ik zou wel willen proberen om het van een andere kant te benaderen: als iemand al tijdelijk in veel verschillende landen gaat wonen, dan is het toch juist een voordeel om daardoor tenminste de kans te hebben allerlei verschillende talen te leren! Dat lijkt me juist een van de (wenige) argumenten te zijn om wel kort op heel verschillende plekken te gaan werken…

      2. Het lijkt mij een misvatting dat de brug tussen universiteit en samenleving door iedere medewerker van de universiteit individueel geslagen zou moeten worden. Als deze misvatting uit de weg is is ook duidelijk dat niet van alle leden van de academische gemeenschap verwacht hoeft te worden dat zij Nederlands (leren) spreken.

  4. Het Engels is de lingua franca in de moderne wetenschap en de filosofie ontkomt daar ook niet aan. Dat kun je leuk vinden of niet, maar het is simpelweg de werkelijkheid. Het is een heel andere vraag welke rol het Engels moet spelen in het filosofieonderwijs. En op dit punt ben ik aanzienlijk minder enthousiast dan de schrijvers van het opiniestuk. De filosofie heeft diepe historische wortels en van een aankomende master mag je mijns inziens dan ook verwachten dat hij in staat is moeilijke teksten in zowel het Engels, het Duits als het Frans te analyseren. Een vertaling in het Engels, hoe goed ook, verschilt altijd van het origineel. Daar komt bij dat er in een brontekst woorden gebruikt kunnen worden die je nadrukkelijk in hun context moet bezien. De bekende theoloog Tillich zegt in een van zijn boeken dat hij er tijdens een gastcollege in Amerika achter kwam dat de studenten het begrip ‘Geist’ niet konden plaatsen, en dat het hem veel moeite heeft gekost dat op een goede manier uit te leggen. Als hij het woord vertaald had met ‘spirit’ of ‘mind’ en het daarbij zou hebben gelaten, dan was er van zijn hele toespraak niets terecht gekomen.
    Ik kan niet precies peilen hoe ver het gebruik van het Engels al is voortgeschreden, maar eerlijk gezegd zou ik het ronduit ridicuul vinden als een Nederlandse docent zijn Nederlandse studenten in het Engels college zou geven over Hegel of Heidegger. In een later stadium kan dit veranderen. Als je een toespraak houdt in een internationaal gezelschap, bedien je je uiteraard van het Engels en als je een werkstuk hebt geschreven dat voldoende kwaliteit heeft om voorgelegd te worden aan de academische gemeenschap dan biedt het gebruik van het Engels de nodige voordelen. Voor een aankomende student lijkt me dat evenwel niet relevant. Ik voeg daaraan toe dat op het moment dat je het Engels echt nodig hebt, je je zaakjes snel genoeg op orde hebt.
    Een bijkomend nadeel van het gebruik van het Engels, is er in gelegen dat studenten – en zij helaas niet alleen! – de neiging hebben om Engelstalige filosofen te overschatten en te weinig aandacht te besteden aan filosofen uit een ander taalgebied. De nadelige gevolgen daarvan zijn mijns inziens nu al zichtbaar.

    1. Dank voor je reactie, Teun. Je hebt gelijk dat er redenen zijn om filosofische teksten in de oorspronkelijke taal te lezen. En het klopt dat er in het onderwijs in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van vertalingen. Ik vraag me alleen af in hoeverre dit probleem iets te maken heeft met de verengelsing van het onderwijs. Waarom zou het beter zijn om een Nederlandse vertaling te lezen van Kant of Rousseau dan een Engelse vertaling? Mij lijkt het daarom vruchtbaarder om deze twee kwesties – a) de verengelsing b) het lezen van filosofen in de oorspronkelijke taal – los van elkaar te bespreken.

  5. Met dank voor je weerwoord Sem. Een van de punten waar het bij mij omgaat is dat de studie filosofie al pittig genoeg. Dat zou ze althans moeten zijn (!) Als je dat in een vreemde taal doet, voeg je daar een extra moeilijkheidsfactor aan toe.
    Overigens vind ik dat je Kant gewoon in het Duits moet lezen. Waarom zou je hem in het Engels lezen? Voor samenvattingen en toelichtingen geldt dat in veel mindere mate. Toevallig heb ik recent een aantal teksten bekeken waarbij wordt ingegaan op ‘Kritik der reinen Vernunft’. De Engelse tekst van Norman Melchert in ‘The Great Conversation en de tekst in de Engelse vertaling van de oude Windelband bevielen me erg goed. Ook het standaardwerk van Frederick Copleston ziet er degelijk uit. De tekst over kant in het boek ‘Vrije wil’ van Tjeerd van de Laan en Sander voerman beviel me, zacht gezegd, een stuk minder. De tekst is warrig en bevat aantoonbare fouten.

    1. Twee opmerkingen: ten eerste vind ik de (veelgehoorde) opmerking dat filosofie doen in een vreemde taal moeilijker is of teveel van de student vraagt, als zijnde een argument tegen verengelsing, enigszins questionbegging. Hoe moeilijk het is en hoeveel het van de student vraagt, hangt er namelijk precies vanaf hoeveel aandacht we steken in het trainen van Engelse vaardigheden–universitair of eerder– van onze studenten. Als we hieraan vanaf het begin van hun studie (of eerder) serieuze aandacht besteden, vervalt misschien een belangrijk deel van deze zorg.
      Ten tweede: Kant. Moeten we dan ook Spinoza in het Latijn gaan lezen? Dostojevski in het Russisch? Pico della Mirandola in het Italiaans? De vraag is: wat is hiervoor precies de rechtvaardiging? Ook hier geldt dat “Kant in het Duits lezen” misschien wenselijk is, zoals voor elke brontekst, maar deze eis pas zinnig is gegeven voldoende vaardigheid in het Duits. En dat staat niet los van of/in hoeverre leerlingen Duits wordt onderwezen.

  6. Ik kom weinig meer op deze site en het is verontrustend interessant te zien hoe hier op deze site (die toch bedoeld is om de academische filosofen “de samenleving” in te jagen) door academische filosofen onderling gediscussieerd wordt. Een nieuwe niche, maar wel een heel academische.
    Los hiervan zie ik een punt in Ger Groots bedenking.
    Het gaat er niet om dat als je in het Engels denkt, je je vanzelf voegt in de stijl en inhoud van de Angelsaksische filosofie, maar wel dat je begrippen en begripsinhouden zó vanzelfsprekend gaat vinden dat je er niet eens meer op komt er vragen over te stellen. Zo hebben wij in het Nederlands geen woord voor “mind”. Al jaren geleden sprak ik daar met Engelstalige filosofen over die dit fascinerend én onbegrijpelijk vonden. Ze vonden het eigenlijk ondenkbaar dat wij een enigszins functionele *folk-psychology* zouden hebben kunnen ontwikkelen zonder het begrip “mind”. Ik heb me er wellicht, al die jaren geleden, voor verontschuldigd, maar tegenwoordig zie ik dit als een groot voordeel van het Nederlands als moedertaal. Wij zijn ontsnapt aan het moeten reïficeren van de ‘plaats’ (is het een plaats?) waar onze gedachten, gevoelens, verlangens huizen. Onze kinderen groein op zonder het besef dat er zo’n plaats is, zonder het besef dat gedachten, gevoelens, verlangens een ‘plaats’ zouden moeten hebben die ontologisch op een heel eigen manier van een totaal andere orde is dan de ‘plaats’ waarin hun doen en laten zich afspeelt. Wij hebben in Nederland daarom niet vanzelf behoefte aan een *philosopjhy of mind*. En ook dat is misschien een voordeel. Want er is helemaal geen *mind*. Die krijg je erbij, als een hoogst ongelukkig vehikel, als je in het Engels leert denken.
    Zou het niet eens tijd zijn voor een *linguistische antropologie van de filosofie*. Die mag van mij best de stijl hebben van de Angelsaksische filosofie (er is niets mis met begripsverheldering en zorgvuldige argumentatie), maar natuurlijk – juist niet – de vooringenomenheid die ik – overigens zonder veel kennis van zaken – met Heidegger associeer en die ik ooit het mooist tegenkwam in een opmerking van Pascal Engel, die een andere Franse filosoof citeerde, en die ik alleen maar in het Nederlands onthouden heb: “Het Frans is de meest geschikte taal voor de reflectie op ons denken omdat de woorden in het Frans precies in dezelfde volgorde staan als waarin je denkt.”

  7. Hi Jan,
    Jammer dat je hier nog maar weinig komt. Hopelijk kunnen we je anders doen besluiten. Wat je andere opmerking betreft: daarin heb je helemaal gelijk, en we zijn bezig ons blog persona te beteren. Althans als ik voor mezelf spreek.
    Over verengelsing. Ik ben het helemaal niet met je oneens, en meer specifiek maak je denk ik een goed punt wat betreft het concept mind. Misschien is linguistische antropologie wel een goed idee. Maar de geluiden die je soms (van Ger Groot of anderen) hoort gaan echt veel verder. In zijn recente column doet hij het voorkomen alsof de Nederlandse student nog geen twee grammaticaal juiste zinnen achter elkaar kunnen uitspreken. Of dat het niet meer kunnen oplepelen van het kofschip de neergang van de intelligente student betekent. Uiteindelijk hebben Ger Groot en ik denk ik ook een heel ander idee van (wat) taal (moet doen). Is goed taalgebruik taalgebruik dat correspondeert met het groene boekje? Of is goed taalgebruik dat taalgebruik waarin je jezelf aan verschillende mensen duidelijk kunt maken? Ik zou pleiten voor het laatste. (Gegeven alle onvermijdelijke stijl- en spellingsfouten in deze comment is dat pleiten vast performatief.) Er zijn natuurlijk minimale eisen, daarom pleiten Sem en ik ook niet voor een compleet Engelse opleiding (tenminste, voor humanities, pun intended).
    Iets anders, wat mij echt aan het hart gaat, zijn onze buitenlandse studenten en collega’s. Misschien dat Groot vindt dat universiteiten daar teveel op inzetten, misschien heeft hij gelijk, maar dat is besides the point. Het rijtje Russische, Roemeense, Duitse, etc. collega’s dat we noemen is niet verzonnen: dat zijn écht onze collega’s, zoals je weet. En hoewel ik de helft van de tijd met deze collega’s Nederlands praat–omdat ze (zelf) Nederlands willen leren–praat ik de andere helft Engels met ze. Ik vind dat heel simpel; Nederlands spreken en begrijpen kost moeite. Allerlei sociale grapjes en betekenissen gaan daarom voor hen verloren. En ons kost het niets, echt niets, om besprekingen in het Engels te houden. Dan vind ik het onbeschoft om het te laten. Dat geldt ook voor openingen van het Academisch jaar of kerstborrels–ook dat voorbeeld was niet verzonnen. In die situaties schaam ik me echt voor mijn niet-Engels sprekende collega’s.
    Ik gaf vorig jaar trouwens een cursus voor het eerst in het Engels. Ik heb expliciet aangegeven dat ik de studenten geen aftrek zou geven voor ongrammaticaal Engels, en dat ik in de comments opmerkingen zou maken over hun spelling en grammatica. Lijkt me duidelijk dat we hiervoor student assistenten moeten inzetten, om goed Engels onderwijs te garanderen, en dat is m.i. dan ook waar het mis gaat. Maar de studenten waren een voor een echt heel blij met de kans om beter Engels te leren. Groot’s punt over steenkolenengels vind ik dan ook question-begging. Het veronderstelt namelijk dat we de intensiteit van het Engels onderwijs in de BA/MA niet gaan veranderen, maar daar ben ik het nou juist mee oneens. Verengelsing van curriculum vraagt hier m.i. om verandering.

Comments are closed.