Door Bij Nader Inzien (redactie)

N.a.v. een bijeenkomst over wetenschapsvisie van de Nederlandse Onderzoeksschool Wijsbegeerte schreven Sem de Maagt en Fleur Jongepier een open brief aan leden van de Tweede Kamer.

Beste volksvertegenwoordiger,

Aanstaande woensdag staat de hoorzitting over de ‘Wetenschapsvisie 2025’ op de Tweede Kamer agenda. Als jonge promovendi in de filosofie hebben wij een aantal vragen en zorgen over de wetenschapsvisie van dit kabinet. Wij hopen dat u deze vragen en zorgen mee kunt nemen in het debat van aanstaande woensdag.

Laat ons onszelf eerst even kort voorstellen: Fleur Jongepier (1986) schrijft een proefschrift over zelfkennis aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Sem de Maagt (1987) schrijft een proefschrift over ethiek/politieke filosofie aan de Universiteit van Utrecht. Wij proberen naast onze bijdrage aan de academische filosofie ook een bijdrage te leveren aan maatschappelijke debatten en vraagstukken. Dit doen wij niet omdat het van ons wordt geëist, maar omdat dit voor ons een essentieel onderdeel uitmaakt van de filosofie. We zijn o.a. bezig met het schrijven van het eindexamenboek filosofie voor Havo scholieren (2018-2021); medeoprichters van een academische filosofie blog (www.bijnaderinzien.org) en ten slotte geven we beide onderwijs aan de universiteit. Kortom: wij zijn geen wereldvreemde studeerkamerfilosofen.

Ons hart ligt dus bij de filosofie. Maar de toekomst ziet er niet rooskleurig uit. Hoewel er relatief veel filosofie promovendi zijn, verdwijnen vaste banen aan de universiteit als sneeuw voor de zon. De honoreringspercentages binnen het NWO om zelf een project te kunnen financieren nemen gestaag af. Ten slotte zien we dat de gelukkigen die het gelukt is een vaste aanstelling te bemachtigen aan de universiteit chronisch overwerkt zijn, velen tegen een burn-out aanzitten, en geen enkele tijd meer overhebben voor onderzoek naast hun bestuurlijke en onderwijstaken (behalve in de avonduren en weekenden). Als dat het hoogst haalbare is binnen je vakgebied dan vraag je je soms af of het dat allemaal wel waard is. Want zelfs filosofie—liefde voor wijsheid—heeft zo zijn grenzen.

De wetenschapsvisie lijkt in eerste instantie precies ruimte te willen bieden voor jonge, ambitieuze academici zoals wij. Toch vragen wij ons sterk af of er daadwerkelijk ruimte is voor ons in de Wetenschapsvisie van het kabinet. Hieronder zes punten.

  1. Wetenschapsagenda. De nadruk lijkt in de wetenschapsvisie sterk te liggen op onderzoek dat ofwel direct economisch nut heeft, ofwel een oplossing biedt voor een concreet maatschappelijke probleem (bv. klimaatopwarming). Ons belangrijkste bezwaar hiertegen is niet dat de wetenschapsvisie van de wetenschappers vraagt om maatschappelijk relevant te zijn maar de nauwe visie op relevantie die gehanteerd wordt.

Voor ‘problem-setting’ wetenschap lijkt in tegenstelling tot ‘problem-solving’ wetenschap die in de visie centraal staat, weinig ruimte te zijn. De geplande ‘kanteling’ van het NWO is hiervoor de rampzalige institutionele indicator. Waarom is dit problematisch? Bijvoorbeeld: toen de liberale filosoof John Stuart Mill in 1869 zijn boek The Subjection of Women publiceerde was er geen maatschappelijk ‘probleem’ waar hij een ‘oplossing’ voor gaf. In tegendeel: Mill was degene die het probleem creëerde en agendeerde.

Dit voorbeeld van Mill laat nog iets anders zien: Mill schreef zijn visie op vrouwenrechten niet in isolatie. Hij kon zich beroepen of een rijke traditie (van Plato, tot Bentham en Kant) en deze filosofische inzichten waren essentieel voor het kunnen schrijven van zijn betoog. Dit kunnen we vertalen naar de huidige situatie: het is wellicht geen goed idee om van elk specifiek onderzoeksvoorstel te gaan kijken of het maatschappelijk relevant is – iets wat nu al het gebruik is en wat volgens de visie moet worden uitgebreid (zie bv p. 28). De vraag moet eerder zijn wat de relevantie is van een bepaalde discipline.

  1. Geesteswetenschappen in het gedrang. Er lijkt een bias te bestaan tegen geesteswetenschappelijk onderzoek. Om, naast de topsectoren, één concreet voorbeeld te noemen: bij de laatste Rubicon ronde (beurzen voor pas gepromoveerden) werden drie van de 15 beurzen toegekend aan alfa/gamma onderzoek. Maar ironisch genoeg ging het hierbij om niet-geesteswetenschappers (twee hersenwetenschappers en een cognitief psycholoog). Op p.26 valt te lezen: “Net als binnen Horizon 2020 maken sociale en geesteswetenschappen een integraal onderdeel uit van de agenda” (p. 26). Deze opmerking doet ons vooral denken aan het bestuur van een voetbalclub die het nodig vindt om expliciet vertrouwen uit te spreken in hun trainer. Dan voel je de bui al hangen.
  2. Werkdruk. In de wetenschapsvisie wordt trots gemeld dat “de Nederlandse wetenschap met een gemiddeld niveau van publieke middelen topprestaties bereikt.” (p. 5) Volgens de wetenschapsvisie kan dit worden verklaard door de samenwerkingscultuur in de academie. Een andere mogelijke verklaring, hierboven al genoemd, is dat wetenschappers veel meer uren werken dan waar ze betaald voor krijgen. Opmerkelijk is dat er in de IBO wetenschappelijk onderzoek geen enkele aandacht wordt besteed aan de werkdruk onder wetenschappers.

Tot slot wijst de wetenschapsvisie terecht op een aantal huidige pijnpunten in de wetenschap. De oplossing hiervoor blijkt echter onduidelijk. Drie voorbeelden: vrouwen in de wetenschap, personeelsopbouw en aanvraagdruk.

4. Vrouwen in de wetenschap. Het rapport concludeert: “meer inzet is nodig” (p. 71) en dat het plan is “actief beleid” te gaan voeren om in 2025 minimaal op het Europese gemiddelde te komen. Maar concreet wordt het niet. Het is b.v. onduidelijk welke maatregelen worden getroffen om de genoemde percentages te halen. Wat zijn de genoemde “acties gericht op het vergroten van gelijke kansen”? Of het plan om “de rol van genderverschillen in onderzoek zelf onder de aandacht te brengen”? Op p.72 staat: “Zo nodig nemen we streefcijfers op in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek,” maar wanneer bereiken we “zo nodig”?

5. Personeelsopbouw (p.70). Het blijft geheel onduidelijk hoe de visie het probleem van onevenwichtige personeelsopbouw van universiteiten (veel promovendi, weinig kans op UD/tenure) denkt te veranderen. Sterker nog: het voorstel om te gaan experimenten met bursalen zal zeer waarschijnlijk alleen maar leiden tot méér promovendi en dus een nog onevenwichtiger personeelsopbouw.

6. Aanvraagdruk (p. 72). Een van de oplossingen die hiervoor wordt genoemd is restricties aan te brengen bij meervoudige aanvragen. Deze oplossing lijkt het probleem alleen maar te vergroten: doordat je dezelfde aanvraag minder vaak in mag dienen moet je dus de facto meer aanvragen gaan schrijven.

Alvast hartelijk dank voor jullie tijd.

Met vriendelijke groet,

Fleur Jongepier en Sem de Maagt

Deze brief is inmiddels ook te lezen op de website van ScienceGuide.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

11 Comments

  1. Fleur en Sem,
    Filosofie is in zijn algemeenheid goed te verdedigen, godsdienstfilosofie misschien ook nog wel, maar theologie, welke ingaat op de vraag naar het bestaan van God en daarbij tot de conclusie komt dat God best wel eens zou kunnen bestaan lijkt mij niet meer van deze tijd. Toch zijn er filosofen / theologen die deze conclusie gerechtvaardigd vinden. Het is de vraag of het zoeken naar het bestaan van een God wel een zinvolle bezigheid is maar hoe kan een filosoof het nut van die vraag verdedigen? Je ontkomt er dan niet aan om iets te zeggen over een bovennatuurlijke wereld waar je per definitie niets over kunt zeggen en dat kan logischerwijs niet tot nieuwe kennis leiden of verbetering van bestaande kennis.
    Wetenschap mag geen vooroordelen toestaan, ook al lijken ze nog zo waarschijnlijk, maar ik denk dat zonder logica geen wetenschap mogelijk is.
    Wat is jullie mening hierover?

    1. Bert,
      Jouw vraag naar filosofie en God is niet helemaal relevant ten aanzien van wat Fleur en Sem hierboven proberen te beargumenteren, ik zou dan ook zeggen: die discussie niet op deze plek voeren, want het gaat hier om een algemener punt, namelijk dat van de politieke visie op wetenschap en de daaruit voortvloeiende beleidsmaatregelen. Daar moet het over gaan, en over de vraag of de bijdrage van Fleur en Sem iets aan de discussie daaromtrent toevoegt (wat het m.i. wel degelijk doet).
      En waarom zouden filosofen zich niet met de vraag naar God mogen bezig houden? De mensheid heeft in heel haar geschiedenis religie gehad, vanaf de momenten dat “holbewoners” grottekeningen gingen maken. En dan ga jij nu zeggen dat studie naar religieuze vragen niet meer van deze tijd zou zijn? Ik vind dat, gezien naar het verleden, nogal een arrogante houding, en bovendien een die toch een soort censuur pleegt op wat je wetenschappelijk zou mogen vragen en bestuderen. Het is precies die druk op wat wetenschappelijk wel en wat niet zou mogen – de waan van de dag die de wetenschap gaat regeren – die Fleur en Sem ter discussie willen stellen.
      Daarbij komt, en daarmee sluit ik af, dat je een toch wat rare visie hebt op wat theologie zou (mogen) zijn. Ik heb op mijn weblog al een tijd terug een stuk geschreven waarin ik uitleg wat de universitaire studie theologie inhoudt, kijk daar eens naar (hier te vinden: https://tasmedes.wordpress.com/2012/04/26/opnieuw-wat-is-theologie/#more-1174). Theologie, als wetenschappelijke discipline, heeft hoe dan ook niets met een eventueel bovennatuurlijke wereld (en de verdediging) van doen, hoezeer je die indruk van sommige Nederlandse godsdienstfilosofen misschien ook krijgt.
      Goed, genoeg gezegd, dan nu terug naar de uitstekende kernpunten van het stuk van Fleur en Sem…

      1. Taede,
        In het KNAW document uit 2000, “De toekomst van de theologie in Nederland” werd ingegaan op het onderscheid tussen simplex en duplex ordo. 1)
        Er wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de historische theologie en de filosofie van de religie welke ‘objectief’ werden beoefend, en anderzijds een (kerkelijk gebonden) dogmatiek en praktische theologie.
        Het document zegt daarover: [Thans zal men in de regel minder dan in de negentiende eeuw geneigd zijn het verschil tussen objectieve wetenschap en gelovig vooroordeel zo te beklemtonen.]
        In 2000 zou men dat nog kunnen denken, maar nu, met de IS enerzijds en de ‘nieuwe’ atheïsten anderzijds, mag beklemtoning gerust een understatement genoemd worden.
        De tegenstelling is m.i. nooit groter geweest en lijkt zelfs op de spits gedreven te worden.
        De nadruk komt steeds meer op de wenselijkheid van een seculiere samenleving te liggen en daar heeft een deel van de religieuze gelovigen grote moeite mee, met name diegenen onder hen die hun geloof nog niet vanuit de moderniteit beleven.
        Ik denk dat wetenschap vrij moet blijven van ieder vooroordeel en dus ook van een gelovig vooroordeel. De duplex ordo blijft dus niet buiten schot.
        Persoonlijk wil ik daar nog het volgende aan toevoegen.
        Activiteiten welke een gelovig vooroordeel versterken door pogingen dit met twijfelachtige argumenten te rechtvaardigen zijn een stimulans om de moderniteit te mijden en dit mag niet onder het mom van wetenschap gepresenteerd worden en al helemaal niet door de seculiere overheid gefaciliteerd worden.
        Bram Moszkowicz mag geschrapt worden als hij zich niet aan de regels houdt, voor academici zou zo’n maatregel ook best wel eens in overweging genomen kunnen worden.
        Mensen die een beroep uitoefenen dat risico’s kan opleveren zijn verplicht door bijscholing hun kennis op peil te houden. Dat zou ook moeten gelden voor academici die op de preekstoel plaats nemen.
        Referenties
        1. “De toekomst van de theologie in Nederland”, pag 17, KNAW 2000, ISBN 90-6984-268-8
        Dit document kon ik niet meer op het internet vinden, maar ik heb het eventueel als PDF document beschikbaar.

      2. Besten – bij deze de expliciete vraag om discussies over theologie e.d. die niet direct ingaan op het wetenschapsvisierapport elders te voeren.

  2. Dank voor de interessante bijdrage.
    Toch een aantal kanttekeningen:
    – De Wetenschapsagenda biedt, in tegenstelling tot het huidige monomane Topsectorenbeleid, via de maatschappelijke benadering van wetenschap juist alle mogelijkheden voor problem-setting perspectieven. Maatschappelijke uitdagingen zijn namelijk haast per definitie wicked-problems waarbij kennis vanuit Social Sciences en Humanties essentieel zijn. Dit dient echter wel ingebracht te worden. Hier lijkt alle gelegenheid toe te zijn, zeker wanneer je bedenkt dat een van de twee voorzitters van de Wetenschapsagenda, Beatrice de Graaf, nota bene een Geesteswetenschapper is! In plaats van bij voorbaat al in de verdediging te schieten (de aloude Calimerobenadering?) zou een euforisch stuk over deze benoeming van het Ministerie van OCW wellicht meer op zijn plaats zijn?
    – Ook het Rubicon-voorbeeld overtuigt niet en getuigt van weinig oog voor een interdisciplinaire benadering. Wanneer in een prachtig project op het snijvlak van cognitieve psychologie en taalwetenschappen de geesteswetenschappelijke component niet wordt herkend, wat voor nauwe visie op de eigen discipline heb je dan?
    – De andere aangehaalde punten (3 t/m 6) snijden absoluut hout, maar gelden voor de gehele wetenschap en niet specifiek voor de discipline filosofie.
    Dan nog een aanvullend punt: binnen de Jonge Akademie van de KNAW lijken de leden met een filosofische achtergrond juist oververtegenwoordigd te zijn. Een gegeven om trots op te zijn (net als dit blog natuurlijk 😉 en te gebruiken in het publieke debat over de gewenste richting van de wetenschap in Nederland.
    Ten slotte hoop ik van harte dat jullie nog andere filosofische gezichtspunten in zullen brengen tijdens de totstandkoming van de Nationale Wetenschapsagenda.

    1. Ik laat graag de schrijvers van de blogpost zelf op alle punten reageren, maar toch graag een paar reacties.
      – het punt dat filosofen c.q. geesteswetenschappers te snel in de verdediging zouden schieten en last hebben van Calimero-gedrag, hoor je wel vaker. Ik zou tegen mensen die deze mening aanhangen zeggen: kom eens op de werkvloer kijken, en je zal zien hoe in de laatste jaren het steeds moeilijker is geworden om je opdracht als wetenschapper, namelijk om aan de top te staan van je vakgebied, die kennis over te brengen op studenten, bruggen te slaan naar andere vakgebieden, en maatschappelijke dienstverlening, steeds moeilijker zijn geworden. Mijn ervaring – en ik ben iemand die al 5 jaar lang binnen de Jonge Akademie en later ook de Onderzoeksschool Wijsbegeerte mij informeer en debatteer over wetenschapsbeleid – is dat de beleidsmakers een veel te positief (misschien zelfs naïef) beeld hebben van hoe de dagdagelijkse praktijk er uit ziet. Als je zo rooskleurig denkt over de wetenschappelijke werkvloer, ja dan wordt iemand die problemen aan de kaak stelt of analyseert al snel negatief, dat is een nogal logisch gevolg.
      Een paar voorbeelden: het beeld wordt geschetst dat wetenschappers onderzoek prioriteit zouden geven boven onderwijs en andere zaken, maar niets is minder waar: onderzoek is in de GW altijd hetgeen wat gebeurt *nadat* onderwijs, bestuur, ‘red tape’ en al de rest gebeurd zijn. Dus, zoals Fleur en Sem terecht constateren, mensen met een reguliere aanstelling (UDs, UHDs, Hoogleraren) doen onderzoek in de avonduren en weekends. In ieder geval in de geesteswetenschappen, maar ook vanuit de gamma en beta hoor je steeds meer die geluiden. Enerzijds willen wetenschappers dat, omdat ze *ook* voor onderzoek in de wetenschap zitten, maar anderzijds *moeten* ze ook, want ze worden op onderzoek afgerekend. Dit is een direct gevolg van afnemende financiering, stijgende studentenaantallen, hogere eisen voor ‘accountability’ en nu komt daar dus de bijkomende eis/opdracht voor meer maatschappelijke nuttigheid bij. Prima, maar kan Den Haag dan ook wat meer menskracht sturen? Of wachten we tot het aantal collega’s met burn out of roofbouw op hun gezondheid nog hoger wordt?
      Deel van de opdracht van wetenschappers is om promovendi op te leiden. Maar daar is binnen de eerste geldstroom al lang geen geld meer voor, tenminste niet in onze vakgebieden. Dus we zijn genoodzaakt dat geld bij NWO of Europa te halen (in onze sector is er geen promotie-waardig onderzoek via bedrijven te financieren). Maar de honoreringspercentages bij NWO zijn nu zo laag, dat het zeer demotiverend (en misschien ook wel ‘a waste of ultrascarce time’) is geworden om bij NWO nog iets in te dienen. IN het schrijven van excellente aanvragen gaat al snel een paar maand voorbereidngswerk zitten, wat doorgaans in je onderzoekstijd en dus ’s vooral avonds gebeurt. (zie ook de eerdere blog van Helen De Cruz op deze blog over wat een verspilling van tijd dat is, omdat er elk jaar het equivalent van 300 jaar onderzoekstijd verspilt wordt: http://bijnaderinzien.org/2014/12/14/gedijt-wetenschap-het-beste-bij-competitie-reflecties-op-de-wetenschapsvisie/#more-681 ). Nu zou je dit kunnen zien als een investering in het verkrijgen van de oh-zo-noodzakelijke onderzoeksgelden. Maar in de praktijk lijkt het toch meer op het kopen van een lotterijticket, want heel veel heel goede aanvragen, worden toch niet gehonoreerd omdat er geen geld voor is. Zelfs als je een vooraanstaand wetenschapper bent, en een excellente aanvraag schrijft, is de kans groot dat je geen geld krijgen. Efficient? Rechtvaardig? Duurzaam? Motiverend?
      Wat de benoeming van Beatrice de Graaf en Alexander Rinnooy Kan betreft: daar zijn wij inderdaad zeer enthousiast over (zoals ik ook schreef in een stukje dat nu op een krantenredactie ligt), maar dat is geen garantie dat de Nationale Wetenschapsagenda bijdraagt aan het oplossen van de problemen waar de wetenschap mee zit. De trekkers van de Agenda moeten ook opereren binnen beperkingen en randvoorwaarden die hen van bovenaf worden opgelegd, en waarop de andere wetenschappers in ieder geval weinig zicht hebben. Wij denken graag mee en hebben al stappen in die richtingen gezet, maar gegeven wat er de laatste jaren in het wetenschapsbeleid gebeurd is, zal er meer moeten gebeuren dan de benoeming van deze twee hoogleraren voor het vertrouwen van de wetenschappers in de beleidsmakers hersteld is.
      De Wetenschapsvisie wil de wetenschap inzetten voor het oplossen van maatschappelijke problemen, maar ik heb in de visie weinig gezien dat de problemen waar de wetenschap zelf mee te maken krijgt *effectief* aangepakt zullen worden (hierboven, op het Podium van de KNSAW = https://podium.knaw.nl = en in het stuk van Fleur en Sem beschreven). Als we willen dat de wetenschap meer bijdraagt aan het oplossen van maatschappelijke problemen (waar ik zelf ook een voorstander van ben) dan moeten we wel eerst de wetenschap in staat stellen dat te doen. En ik vraag me hardop af, of dat wel kan als de overheid niet bereid is zelf meer te investeren in de wetenschap.

      1. Beste Ingrid,
        Dank voor uw reactie, veel interessante punten. Echter:
        – Dezelfde uitdagingen die je beschrijft gelden veel breder en bijvoorbeeld ook voor biologen die onderzoek doen naar fruitvliegjes. En ik heb geen ingezonden brieven van biologen gezien die klagen dat de Wetenschapsvisie wordt getrokken door een historicus en een wiskundige. Ik vind het knap dat zelfs zeer positief nieuws door geesteswetenschappers nog in een onderdanige richting geframed kan worden.
        – “het beeld wordt geschetst dat wetenschappers onderzoek prioriteit zouden geven boven onderwijs en andere zaken”. Wanneer universitaire medewerkers wordt gevraagd of ze meer tijd aan onderzoek of onderwijs zouden willen besteden dan komt daar (behalve bij promovendi) meer onderzoek uit (zie pagina 5 van het rapport ‘Drijfveren van onderzoekers’ van het Rathenau Instituut). Omdat medewerkers inderdaad vooral op onderzoek worden afgerekend, ontstaat natuurlijk de prikkel om onderwijs (en alle andere zaken) af te raffelen om maar vooral tijd in onderzoek te steken… Met alle perverse prikkels, en dankzij het plichtsbesef van vrijwel alle universitaire medewerkers, is het inderdaad haast een wonder dat het universitaire onderwijs nog op niveau is.
        – De problemen met de lage honoreringspercentages bij NWO (in alle wetenschapsgebieden!) onderschrijf ik , deze gelden overigens ook voor de ERC. Een loterijticket vind ik wel een erg cynische benadering, dat er een kanselement in dit soort procedures zit zal echter niemand ontkennen. Dat er naar nieuwe manieren gezocht dient te worden voor de inzet van schaarse middelen is duidelijk, wat mij betreft geldt dit niet alleen voor de tweede geldstroom, maar zeker ook de eerste geldstroom of liever nog voor het hele wetenschapssysteem (inclusief derde en vierde geldstroom).
        – Wetenschappers en beleidsmakers zullen wellicht wel nooit twee handen op één buik worden; en dat is misschien maar goed ook. Wetenschappers hebben toch ook de rol van luis in de pels. Alle lof voor de problem-setting aanpak die in het blog beargumenteerd wordt en het leveren van nieuwe perspectieven. Politici en beleidsmakers bepalen echter wel de kaders waarbinnen de wetenschap opereert, dus een iets constructievere houding kan misschien geen kwaad.

  3. Beste Edwin,
    Dank voor je reactie.
    Allereerst: de benoeming van Beatrice de Graaf is inderdaad goed nieuws (en je hebt gelijk dat we dat minstens even hadden kunnen noemen). In het stuk proberen we een aantal punten te benoemen die ons opvallen vanuit ons perspectief als promovendus in de filosofie. Het is denk ik te makkelijk is om te zeggen dat dit hetzelfde is als ‘in de verdediging schieten’. Niet elke kritische bijdrage aan een maatschappelijk debat staat gelijk aan een calimero complex.
    Één van de dingen die ons opviel bij het lezen van de wetenschapsvisie (en specifiek de plannen voor de wetenschapsagenda) is dat, hoewel er afscheid wordt genomen van de eenzijdige economische benadering van het Topsectorenbeleid, de maatschappelijke relevantie van de wetenschap in erg nauwe instrumentele termen lijkt te worden begrepen (afgaande op de voorbeelden in de wetenschapsvisie en de interviews van de minister en staatssecretaris). Wellicht heb je gelijk dat er wel degelijk ruimte is voor mensen als J.S. Mill in de wetenschapsagenda. Ik zou zeggen: des te beter. Op dit moment blijkt dat alleen niet expliciet uit de tekst van de wetenschapsvisie en het leek ons daarom goed om de problem-setting rol van de wetenschap te agenderen (als ook het punt dat je wellicht niet voor elk concreet onderzoeksvoorstel de relevantie moet gaan bepalen maar moet kijken op het niveau van een (sub)discipline).
    Het onderliggende probleem is dat de wetenschapsvisie op cruciale punten erg vaag is, om er een aantal te noemen: a) er wordt niet precies beschreven wat er bedoeld wordt met maatschappelijke relevantie (dat blijkt wel uit onze discussie) b) procedurele vragen over de totstandkoming van de wetenschapsagenda blijven onbeantwoord c) het is onduidelijk wat het concreet gaat betekenen voor geldstromen (vervangt de wetenschapsagenda de topsectoren, of gaat het ook ten koste van vrij onderzoek en de talentprogramma’s?)
    Wat betreft je andere twee punten:
    – @Rubicon: hier heeft Fleur recent een stukje over geschreven.
    – Je hebt gelijk dat een aantal punten die wij noemen niet specifiek gelden voor de discipline filosofie. Dat was ook nooit onze insteek: wij schreven dit als promovendi filosofie en het zou heel vreemd zijn als onze zorgen niet ook deels overlappen met de zorgen van andere wetenschappers.

    1. Beste Sem,
      Eveneens dank voor jouw reactie. In de wetenschapsvisie wordt alleen aangekondigd dat er een wetenschapsagenda komt. Alle drie de cruciale punten die je noemt, moeten nog nader bepaald worden. Ik denk dus dat jullie ruim op tijd waren met jullie blog 😉

  4. Naar aanleiding van het stukje in Vox over de brief die Fleur Jongepier samen met een collega naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft gestuurd zou ik Fleur enkele vragen willen stellen.
    Wat direct opvalt bij alle stukken over de wetenschapsagenda is dat al deze auteurs in principe accepteren dat wetenschap en filosofie er voor zijn om zich met maatschappelijke kwesties bezig te houden. Het enige punt waarop bijvoorbeeld Fleur en Sem verschillen van mening met de wetenschapsagenda is dat zij het verkeerd vinden dat wetenschap en wijsbegeerte antwoorden moet geven op concrete maatschappelijke problemen. Zij vinden dat wetenschappers juist problemen moeten agenderen.
    Mijns inziens getuigt dit van een verkeerde visie op wetenschap en wijsbegeerte. Het probleem is namelijk dat als je wetenschap alleen ziet in termen van wat economisch of maatschappelijk van nut is je van wetenschap alleen een instrument maakt voor nut. Maar nut kan alleen bestaan bij gratie van doelen die niet op zichzelf weer instrumenteel zijn. Ik zou op dit punt dus liever een Aristotelicus willen zijn en zeggen dat het om zuivere kennis om de zuivere kennis gaat. Deze kennis is een doel in zich zelf en is niet instrumenteel. Ik denk hierbij aan bijvoorbeeld vragen over de ontologische status van getallen of proposities. Of aan Oudgriekse papyrologie. In de bijdragen op uw blog en in uw brief naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt deze kant, die het hart van de wetenschap en de academische wereld zou moeten zijn, genegeerd. Ik zou u dus willen vragen om samen met mij te willen pleiten voor een wetenschapsvisie waarin zuivere kennis om de zuivere kennis weer de ruimte krijgt die het binnen de universiteiten hoort te hebben.
    Hoogachtend,
    Tjeerd Volker van Hoorn
    Promovendus wijsbegeerte aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

Comments are closed.