Door Bij Nader Inzien (redactie)

Door Jan-Willem Romeijn

Vandaag houdt de Tweede Kamer een hoorzitting over de Wetenschapsvisie, een document waarin een visie op het wetenschapsbeleid wordt ontvouwd. Veel is geschreven over de controversiële plannen ten aanzien van subsidiegever NWO. Maar welke ideeën over wetenschap vormen de drijvende kracht achter het stuk? Wie de visie met enige kennis van wetenschapsfilosofie leest, moet constateren dat de overheid zich eenzijdig heeft laten informeren.

Sinds de vorige eeuw wordt naast de systematische wijsgerige studie van wetenschap ook economische en sociologische studie van wetenschap gemaakt. Dergelijke studies hebben een Marxistisch tintje: uiteindelijk is de “onderbouw” van economische relaties bepalend voor de “bovenbouw” van cultuurproducten zoals wetenschap. Niet inhoudelijke argumenten maar machts­verhoudingen bepalen hoe wetenschap ontwikkelt. De vingerafdrukken van precies deze kijk op wetenschap staan over de gehele Wetenschapsvisie. In het document klinkt de vooronderstelling door dat de wetenschap gewoonweg gestuurd kan worden met herziening van haar sociale en financiële structuur. Juist de voorstanders van een economische en sociale studie van wetenschap, met veelal linkse sympathieën, hebben invloed op het wetenschapsbeleid. En zij staan nu, ironisch genoeg, aan de wieg van een verregaande economisering van die wetenschap.

Natuurlijk moet de wetenschap bestuurd worden, en moeten er beslissingen worden genomen over de allocatie van middelen. Maar wat ten enenmale ontbreekt in de Wetenschapsvisie, is het zicht op de interne dynamiek van wetenschap, waarin het gaat om vakinhoudelijke kwaliteit en argumenten. Van welke methoden kunnen we het meeste verwachten? In welke theorie investeren we de kostbare experimentatie-middelen? Het zijn inhoudelijke vragen die in de systematische kijk op wetenschap bestudeerd worden maar die kijk lijkt door de schrijvers van de Wetenschapsvisie nagenoeg veronachtzaamd. Het onzalige plan om disciplinaire grenzen binnen NWO af te schaffen en onderzoeksthema’s in te voeren wordt daarmee verklaarbaar: de interne dynamiek, die nu net door disciplinaire grenzen en thematische vrijheid beschermd wordt, staat beleidsmakers niet scherp op het netvlies.

Wat zijn daarvan de consequenties? Ik noem er drie. Allereerst gaan onderzoekers op zoek naar een compromis tussen de interne dynamiek van hun vak en de eisen van de subsidiegevers. Sommige wetenschappen zijn daar vanzelf beter geschikt voor; andere wetenschappen wringen zich in de pijnlijkste bochten. Maar een onbedoeld neveneffect is dat jonge wetenschapsgebieden met een lage interne coherentie beter zullen slagen in dat compromis. Dat is fnuikend voor die vakgebieden, maar het brengt ook nog eens de netto kwaliteit van wetenschap omlaag: vakken met een sterke interne dynamiek hebben vaak ook betere interne kwaliteitscontroles. Je kunt het ook gechargeerd zeggen: onderzoekssubsidie wordt een speelbal voor opportunisten en lobbyisten.

Er zijn nog andere negatieve effecten. Het staat buiten kijf dat wetenschappers zich willen inzetten voor grote maatschappelijke uitdagingen. Wat kan er mis zijn met de expliciete thematische verankering van deze doelstellingen? Wel, wat verkeerd gaat is precies die verankering, het idee dat vastgelegd moet worden wat de vragen zijn. In mijn ervaring zijn maatschappelijke partijen nu net op zoek naar nieuwe perspectieven. Begripsvernieuwing is een machtig wapen voor de wetenschap, dat haar uit handen wordt genomen wanneer vooraf een agenda met vragen wordt vastgesteld. Het is natuurlijk geen uitgemaakte zaak dat begrips­vernieuwing niet van buitenaf, door contact met maatschappelijke partijen, kan worden bewerkstelligd. Maar het begrippenkader dient voortdurend te worden bevochten, en dat staat haaks op de probleemoplossende wetenschap die de overheid elke zeven jaar in een wetenschapsagenda wil vastleggen. De overheid moet wetenschappers juist ruimte laten om voortdurend de kaders te verzetten.

Dit sluit aan op mijn laatste punt. Uit kentheoretische analyses blijkt steeds weer dat groepen verstandiger zijn dan individuen. Wetenschappers houden elkaar in het rechte spoor. De centrale vereiste is daarbij dat de groep divers is. Uniformiteit van opinies werkt vertragend en het introduceert systematische fouten. Beleid dat de uniformiteit in wetenschap in de hand werkt, moet dus zeer kritisch worden bekeken. Het is zeer de vraag of de “consensus tussen alle partijen” waarover in de Wetenschapsvisie met zoveel trots gesproken wordt, wel reden tot vreugde is. De overheid zou er beter aan doen om juist dissensus in de wetenschap te organiseren. In een gezond wetenschappelijk klimaat zijn begrippen voortdurend onderwerp van debat, staan de vragen continu ter discussie, en voorziet de subsidiegever in ruimte voor onenigheid. In zo’n cultuur groeien dwarse talenten op tot internationale grootheden.

Zoals de Wetenschapsvisie terecht opmerkt, staat de wetenschap die aan Nederlandse universiteiten wordt bedreven – overigens altijd in internationaal verband en door onderzoekers uit alle windstreken – op hoog niveau. Voor onheilsprofetieën is vooralsnog geen reden. Verregaande ingrepen in het wetenschapsbestel dienen wel geïnformeerd te worden door kennis over de interne dynamiek van wetenschap, zoals die alweer ruim een eeuw door filosofen en wetenschappers is verzameld. Want nu staan we op het punt om met een eenzijdig Marxistisch idee van kennisontwikkeling de wetenschap te hervormen.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

3 Comments

  1. Zou een “consensus tussen alle partijen” over de noodzaak van dissensus in de wetenschap niet een mooie conclusie kunnen zijn?

  2. Het strooien met de term ‘Marxisme’ is ongetwijfeld prikkelend bedoeld, maar toch, het eerste wat ik ooit heb geleerd over bovenbouw/onderbouw: “Die Marxsche Theorie unterscheidet zwischen der materiellen Basis einer historischen Epoche […] und dem staatlich-kulturellen :Uberbau, ohne damit eine monokausale Beziehung zwischen beiden anzunehmen.” (uit de ‘Anmerkungen’ vd Reclam-uitgave van Benjamin’s Kunstwerk-geschrift)

  3. De auteur van het stuk heeft mij er niet van overtuigd dat er een relevante relatie bestaat tussen het marxisme en de huidige maakbaarheidscultuur. Het is wel zo dat het idee van de maakbaarheid van de maatschappij in de jaren zestig en zeventig vooral door links werd gepropageerd. Sinds een jaar of tien komt het idee van de maakbaarheid hoofdzakelijk van rechts.

Comments are closed.