Door Helen de Cruz (Universitair hoofddocent Saint Louis University)

Ik veronderstel dat iedereen met een computer of smartphone en een internetverbinding ondertussen de fameuze jurk heeft gezien, die door sommigen wordt gezien als wit-goud en door anderen als blauw-zwart. Dit kan psychologisch worden verklaard door de manier waarop ons visueel systeem variaties in kleuren door lichtinval corrigeert (kleurconstantie) – als je denkt dat de jurk in de schaduw is, met blauwig daglicht, zie je hem als wit-goud, als je denkt dat de jurk in de felle zon is, zie je hem als blauw-zwart. Het is moeilijk om tussen die twee interpretaties te switchen. Hier wil ik het hebben over een probleem dat nu veel aandacht in de epistemologie (filosofie van de kennis) krijgt: onenigheid. Wat moet je doen als je geconfronteerd wordt met iemand die net zo slim lijkt als jij en iets heel anders gelooft?
dress

Bij een onenigheid zijn 3 factoren die je apart moet bekijken: B (belief – geloof, je idee over de kleur van de jurk, laat ons zeggen dat B is “de jurk is wit-goud), P (peer – de idee dat de ander is gelijke is, “Jan kan net zo goed kleuren zien als ik”), en D (disagreement – de idee dat er echt een onenigheid is, “Jan en ik zijn het niet eens over de kleur van deze jurk: ik denk dat hij wit-goud is, Jan denkt blauw-zwart”). Stel dat je een van de eersten was die de foto ziet op tumbler zonder context. Jij denkt “Dit is een wit-goude jurk”, maar je hoort Jan zeggen “Wat een lelijke blauw-zwarte jurk”. Nu ben je in een situatie van onenigheid. Wat is er rationeel? Moet je je geloof opgeven in D, P of B?
Volgens Bryan Frances in zijn nieuwe boek Disagreement moet je systematisch deze drie elementen nagaan, en dan een ervan opgeven. Dus we beginnen met D. Misschien maakte Jan een grapje. “He Jan, die jurk is goud-wit hoor”. Waarop Jan “Wat? Maak je een grapje? Die jurk is duidelijk zwart-blauw”. Na deze conversatie is het niet rationeel om D op te geven: er is wel degelijk een onenigheid.
Dus dan komt P. Ik heb van sommige mensen vernomen dat ze kleurenblind waren nadat ik ze al jaren kende. Dus misschien is Jan wel kleurenblind (een significant percentage van de mannelijke populatie is dat). Dus je vraagt Jan “He, ben jij kleurenblind?” waarop Jan zegt “Helemaal niet. Jij bent misschien wel kleurenblind, als je die jurk echt als goud-wit ziet”. Dus P blijft ook staan: Jan heeft net als jij een normaal kleurengezicht.
Als je goede redenen hebt om aan te nemen dat P en D waar zijn, dan blijft B over. Het is rationeel om je geloof in B los te laten en te denken “Die jurk ziet er weliswaar uit als wit en goud, maar blijkbaar ziet Jan iets heel anders. Ik zal dan maar mijn oordeel over deze jurk opschorten: ik weet niet welke kleur hij heeft”. Dit is wat volgens David Christensen en andere conciliationists de juiste respons is.
Je oordeel opschorten lijkt zeker rationeel als blijkt dat niet gewoon jij en Jan, maar een heleboel mensen het niet eens raken over de kleur van de jurk (inmiddels is bekend wat de kleur is, maar dat laat ik hier even buiten beschouwing aangezien er een korte periode was waarop het echt niet duidelijk was). Als er zeer veel mensen oneens (D) zijn over B, het is een onenigheid tussen gelijken, dus P (die mensen die niet-B geloven zijn niet allemaal kleurenblind). Dan heb je meer reden dan in het vorige scenario om je oordeel op te schorten, aangezien je nu weet dat dit niet gewoon een raar ding is met jou en Jan, maar iets dat ook speelt bij een grote groep mensen, waarvan de twee groepen even veel relevante achtergrondkennis en perceptuele vermogens hebben. De reactie “Nou er scheelt iets met die mensen die de jurk in zwart-blauw zien” lijkt irrationeel – je hebt geen geldige reden om dat aan te nemen gewoon maar omdat er een onenigheid is.
Ik denk dat dit ook geldt voor andere zaken waar onenigheid bestaat, zoals het bestaan van God, politieke opinies, en dergelijke. Als je goede reden hebt aan te nemen dat de anderen in een even goede positie staan als jij ten opzichte van de kwestie, maar een andere overtuiging hebben, lijkt het ook hier rationeel om je oordeel op te schorten.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

2 Comments

  1. Het gaat hier mijnsinziens niet over het geloof dat de jurk wit goud is, waar afstand van gedaan moet worden, maar om de constatering dat de menselijke waarneming in dit geval niet eenduidig schijnt te zijn. Aangezien de waarneming de ultieme onderbouwing moet zijn van wetenschappelijk onderzoek naar de aard van de dingen, moeten we gezamenlijk de oorzaak van het verschil in waarnemen onderzoeken en uit de weg ruimen.
    Bij het al of niet bestaan van god moet de menselijke waarneming ook doorslaggevend zijn, en niet het geloof. Politieke overtuiging is een toegevoegde mening die hier niet mee te maken heeft.
    De kwantummechanica heeft ontdekt dat de waarneming bepaalt hoe iets zich aan ons voordoet, De waarneming heeft dus zelfs een actieve rol in hoe wij iets kennen.
    Het gaat hier niet om individuele overtuiging, indruk of geloof, maar om de gemeenschappelijk menselijke waarneming. Die moet de onenigheid oplossen. Dat is de enig mogelijke wetenschappelijke manier, volgens mij.

Comments are closed.