Door Bernice Bovenkerk (Universitair hoofddocent Universiteit Wageningen)

Menselijke hoogmoed kent geen grenzen. Dat begrepen de oude Grieken al toen zij de mythe van Prometheus optekenden. Om een lang verhaal kort te maken: Prometheus stal vuur van de Olympische goden en gaf het aan de mensen. Als straf ketende Zeus hem aan een berg waar een gigantische adelaar overdag stukken uit zijn lever scheurde dat s’nachts weer aangroeide. De moraal van het verhaal? Het gebruik van grensverleggende technologie door mensen getuigt van hoogmoed; de mens moet zich niet als een god willen voordoen. Inmiddels is de mensheid een stukje verder gekomen dan het gebruik van vuur. De afgelopen week werden wij in de media geconfronteerd met twee opvallende technologische hoogstandjes.

Amerikaanse genetici hebben levende cellen met daarin het DNA van een bevroren mammoet gekweekt. Hiermee zijn we weer een stapje dichterbij gekomen tot de wederopstanding van de mammoet. De poolonderzoeker Sergej Zimov heeft zelfs plannen om in Siberië een prehistorische steppe te recreëren en de mammoet zou daar natuurlijk een hoogtepunt in vormen. Verder denkt de Italiaanse onderzoeker Sergio Canavero binnen twee jaar een hoofdtransplantatie te kunnen uitvoeren. Hij heeft zelfs al een vrijwilliger: een 30-jarige Rus, toepasselijk Spiridonov genaamd, die lijdt aan een fatale spierziekte, maar met wiens hoofd niets mis is.

De meeste mensen zullen hun wenkbrauwen ophalen bij het lezen van dergelijke nieuwtjes, maar na een tijdje waarschijnlijk ook hun schouders. Want wat is hier eigenlijk mis mee? De mens is een nieuwsgierig wezen en het ligt in zijn/haar aard om technologische grenzen te willen verleggen. Dit getuigt misschien van hoogmoed, maar zouden we het om die reden moeten verbieden? Zoals techniekfilosoof Tsjalling Swierstra het laatst tijdens een bijeenkomst van de Nederlandse Vereniging voor Bio-ethiek treffend verwoordde: “Dit is een levensethische kwestie en daarbij geldt al gauw het argument: Wil je het verbieden? Nee? Dan kop dicht.” Ik deel Swierstra’s mening dat dit een problematisch uitgangspunt is. Er zijn veel zaken die we moreel onwenselijk achten, maar desondanks niet willen verbieden uit angst voor legal moralism: het juridisch willen verbieden van gedrag van een bepaalde groep mensen alleen omdat de goegemeente dit gedrag moreel afkeurenswaardig vindt hoewel het niemand schaadt (denk aan homoseksualiteit). Sinds het beroemde Hart-Devlin debat zijn liberale filosofen en juristen van mening – terecht in mijn ogen – dat we alleen gedrag mogen verbieden wat anderen direct schaadt. Maar de morele sfeer is niet beperkt tot de vraag of we gedrag al dan niet willen verbieden. Een dergelijke beperkte visie op moraliteit berust op een te sterke scheiding tussen de publieke en de privésfeer (zie ook hoofdstuk 3 van mijn proefschrift).

Nu zou je natuurlijk op basis van het niet-schaden beginsel ook kunnen beargumenteren dat bovenbeschreven technologisch gestunt wel degelijk anderen schaadt. In het geval van de hoofdtransplantatie is dit wellicht lastig, aangezien de patiënt zijn geïnformeerde toestemming geeft (stel dat er met zijn hoofd niets mis is, hetgeen wellicht in het licht van de feiten discutabel is). Maar in het geval van het terugbrengen van de mammoet kun je je afvragen wat voor gevolgen de onderzoekers zullen ontketenen. Ik voorzie niet alleen schade aan de dieren die met verouderd genetisch materiaal tot stand zullen komen, maar ook ecologische schade (al is het argument dat het dieren schaadt nog best lastig te maken in het licht van het non-identiteitsprobleem; zie mijn blog getiteld ‘Relight my fire’). Maar stel dat de onderzoekers ons ervan zouden kunnen overtuigen dat er geen schade zal optreden, is daarmee de kous dan af? Ik zou zeggen van niet. We moeten ons afvragen of we überhaupt een uitgestorven dier terug zouden moeten willen hebben en of mensen degenen zouden moeten zijn die over het lot van deze diersoort zouden mogen beslissen. Is het niet pervers om uitgestorven soorten terug te brengen terwijl tegelijkertijd door ons toedoen tienduizenden diersoorten met uitsterven worden bedreigd? Deze en andere vragen zijn, zoals Swierstra aangaf, van levensethische aard: in tegenstelling tot regelethiek gaat het bij levensethiek niet om wat we zouden mogen doen of moeten laten, maar om hoe we ons leven willen inrichten, om wat we als het goede leven zien. Deze vragen dienen publiekelijk bediscussieerd te worden. Of dit uiteindelijk zal leiden tot het verbieden van dergelijke technologie of niet, het zijn vragen die het waard zijn om op te reflecteren. Doen wij dit niet, dan geven wij de onderzoekers het voorrecht om deze discussie voor ons te beslechten.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

4 Comments

  1. Het idee van ‘de-extinction’, het terugbrengen van soorten met behulp van synthetische biologie, past in het streven naar ‘Pleistocene rewilding’. Dit streven is erop gericht om de grote sleutelsoorten terug te brengen die zijn uitgestorven na de komst van de mensen van de Clovis cultuur die vlak na de laatste ijstijd, zo’n 14.000 jaar geleden, via de Beringstraat van Azië naar Amerika getrokken zijn. De Clovis mensen zouden door overbejaging de ondergang van de Noord-Amerikaanse megafauna op hun geweten hebben – het gaat om meer dan 50 grote zoogdieren, waaronder mammoets, mastodonten, grondluiaards, reuzenwolven, leeuwen en sabeltandtijgers.
    Om dit dramatisch verlies van deze megafauna te compenseren, hebben Amerikaanse natuurbeschermers het idee van ‘Pleistoceen rewilding’ geïntroduceerd. Daarbij willen zij de nog aanwezige megafauna in Afrika en Azië, zoals jachtluipaarden, leeuwen, kamelen en olifanten, gebruiken als vervangers voor de uitgestorven Amerikaanse soorten. Vandaar dat men ook wel spreekt van ‘resurrection ecology’.
    Pleistoceen rewilding heeft tot doel: het herstel van het evolutionair en ecologisch potentieel dat 14.000 jaar geleden in Amerika verloren ging. Pleistocene rewilders noemen niet alleen ecologische maar ook ethische redenen om hun strategie te rechtvaardigen – mensen zijn in hoge mate medeschuldig aan de ondergang van grote sleutelsoorten en hebben dus ook de morele verantwoordelijkheid om dit catastrofale verlies zo veel mogelijk te herstellen.
    Tegen de ecologische en ethische claims valt natuurlijk heel wat in te brengen. Amerikaanse en Aziatische proxies hebben evenals de synthetisch-biologische proxies een andere genetische make-up dan de oorspronkelijk soorten, terwijl de ecosystemen waarin zij geïntroduceerd worden inmiddels sterk veranderd zijn. Wat de ethische claim betreft, zijn er op dit moment maar liefst drie alternatieve hypothesen voor de ‘overkill’ hypothese, namelijk de ‘overchill’ hypothese, die ervan uitgaat dat klimaatveranderingen aan het eind van het Pleistoceen de oorzaak van de megafaunale extinctie zijn; de ‘overill’ hypothese die de schuld legt bij een bijzonder virulente ‘hyperziekte’; en de ‘overgrill’ hypothese die een komeetinslag als schuldige aanwijst.
    Tot slot nog dit: Sergey Zimov, die met veel succes in Noord-Siberië een Pleistoceen park heeft ingericht, gebruikt op dit moment nog een afgedankte Russische tank als proxie voor de uitgestorven Mammoet – tja, het blijft behelpen.

  2. Beste Jozef,
    Bedankt voor deze interessante en welkome aanvulling op mijn verhaal. Ik vind vooral het ethische argument voor Pleistocene rewilding interessant om nog eens onder de loep te nemen, zeker daar ik zelf veel sympathie heb voor het idee dat wij meer morele plichten hebben tegenover dieren hoe meer wij de situatie van dieren bepalen. Dus als wij dieren hebben gevangengenomen, gefokt, in een laboratorium gezet, etc, hebben wij extra plichten om zorg te dragen voor hun welzijn. Maar zou dit ook moeten gelden voor dieren die er niet meer zijn? En is hier niet sprake van een soort omgekeerd non-identiteitsprobleem? Bij het laatste blijkt het moeilijk om plichten jegens toekomstige wezens te onderbouwen, terwijl het in het geval van Pleistocene rewilding gaat om mogelijke plichten jegens niet meer bestaande dieren.
    Ik denk in beide gevallen dat we dit moeten bepalen niet op het niveau van het individuele dier, maar op het niveau van de soort (het uitgestorven individu kun je immers niet meer tot leven wekken). Dan wordt de vraag: als wij hebben bijgedragen aan het uitsterven van een soort, hebben wij dan ook de plicht om deze soort weer tot leven te brengen als we daar de technische middelen toe hebben? Zoals je zelf al aangeeft, weten we eigenlijk niet eens of de mens wel de schuldige is voor het uitsterven van de mammoet. Maar stel dat we dat wel wisten?
    Onze argumentatie zou dan via twee wegen kunnen lopen: 1) we moeten eerst beargumenteren dat wij plichten tegenover een soort kunnen hebben (en zoals je weet, vind ik dat een lastige) en vervolgens dat dit ook geldt voor soorten die niet eens meer bestaan.
    2) we moeten beargumenteren dat het voor mensen en andere bestaande dieren (en by proxy voor bestaande ecosystemen) beter zou zijn als deze dieren terug zouden komen. Zoals jij ook aangeeft zijn de ecosystemen waarin deze dieren zouden worden gereintroduceerd sterk veranderd. Wij weten niet wat de terugkeer van megafauna zou betekenen voor het ecosysteem en voor bestaande diersoorten.
    Daarmee kom ik weer terug op het punt van mijn blogpost: het getuigt van menselijke hoogmoed om te denken dat wij de natuur zodanig naar onze hand kunnen zetten dat wij uitgestorven soorten weer tot leven kunnen brengen zonder schadelijke gevolgen. En zelfs al mochten er geen schadelijke gevolgen zijn, dan blijf ik ook bij mijn punt dat we ons beter kunnen bekommeren om het behouden van bestaande soorten dan om het terugbrengen van uitgestorven soorten. Zo niet, dan lopen wij het gevaar dat we niet meer alles op alles gaan zetten om soorten te behouden, omdat we ze later toch wel terug kunnen brengen.
    Laat mij dan liever behelpen met een Russische tank.
    Groet,
    Bernice

  3. Wat is er mis met hoogmoed? Angst voor onvoorziene gevolgen?
    Is het niet hoogmoedig van het ‘Niets’ om de stof te laten ontstaan?
    Is het niet hoogmoedig van de dode stof om leven te laten ontstaan en van het leven om intelligentie te laten ontstaan?
    In deze gevallen kan je niet spreken van hoogmoed, ondanks dat van al die stappen de gevolgen niet te overzien zijn. Dat is het gevolg van de niet doelgerichte wijze waarop evolutie werkt.
    De gevolgen van intelligentie zijn ook niet te overzien en we moeten ons niet verbeelden dat de rol van evolutie uitgespeeld is. Een moratorium op zaken waarvan de gevolgen niet te overzien zijn is praktisch onmogelijk, dus die gewraakte experimenten zijn niet tegen te houden. Waar dit toe leidt zien we wel. Per slot van rekening kan evolutie ook voordelig uitpakken.

  4. Beste Bert,
    Bedankt voor je reactie. Waar het mij om te doen was in mijn post, was juist niet om te pleiten voor een moratorium. Dat is meer iets wat op het terrein van de regelethiek ligt. Mijn punt was dat er nog een grote ruimte ligt tussen datgene wat we zouden moeten verbieden en datgene wat iedereen voor zichzelf zou moeten bepalen. Dat is het terrein van de levensethiek, waar we ons afvragen wat het goede leven is. Als wij hierover niet gezamenlijk discussieren dan wordt voor ons bepaald wat het juiste leven is door degenen die bijvoorbeeld mammoeten recreeren en hoofdtransplantaties uitvoeren. Ook de deugdethiek zal niet pleiten voor een moratorium, maar hierin wordt wel aangenomen dat hoogmoed een ondeugd is. Het is een verkeerde houding, nog afgezien van de gevolgen. Het gaat erom dat wij onze plek niet kennen. Vragen wat er mis is met hoogmoed is vanuit de deugdethiek gezien net zoiets als vragen wat er mis is met lafheid of jaloersheid.

Comments are closed.