Door Marc Davidson (Radboud Universiteit Nijmegen)

Goede doelen zijn organisaties zonder winstoogmerk die zich inzetten voor een zaak van algemeen belang en waaraan men kan bijdragen door het geven van geld, goederen of tijd in de vorm van vrijwilligerswerk. Goede doelen onderscheiden zich van de taken die de overheid op zich heeft genomen, zoals publieke uitgaven aan ontwikkelingssamenwerking of cultuur, in hun vrijwilligheid. Hoewel de samenleving democratisch over het pakket aan overheidstaken beslist, is een financiële bijdrage via de belastingen vervolgens verplicht. Goede doelen bieden het individu de mogelijkheid meer bij te dragen aan specifieke zaken van algemeen belang dan wat collectief is of kan worden afgesproken. Goede doelen moeten het daarom hebben van altruïsme.

De vraag die ik mijzelf de laatste tijd veelvuldig stel, is welke deugden bij goede doelen horen, zowel bij de organisatie als bij de donateur. Laat ik vooropstellen dat ik daarover geen uitgekristalliseerde mening heb. Deze vraag drong zich in 2011 voor het eerst prominent op na het lezen van een bericht over Amnesty International waarvan ik (nog steeds) donateur ben. Na een conflict met het bestuur liet de hoogste baas van Amnesty, Irene Kahn, zich in 2009 uitkopen met vier jaarsalarissen: £533.103. Haar rechterhand Kate Gilmore vertrok tegelijkertijd met £325.244. Het voorval kostte Amnesty niet alleen die bedragen zelf, maar ook vele donateurs. Een vergelijkbare zaak speelde bij de Hartstichting die in 2004 haar directeur Manger Cats ontsloeg. De Hartstichting vond het salaris van de directeur te hoog (175.000 Euro per jaar), maar deze laatste weigerde ondanks maatschappelijke commotie dit salaris te verlagen. Uiteindelijk kostte het de Hartstichting zeven ton. Nu stonden zowel Kahn als Cats contractueel in hun recht en zijn de gekozen oplossingen ‘marktconform’. Toch was ik teleurgesteld dat werknemers van goede doelen – en wel de hoogste bazen – hun persoonlijk belang vooropstelden en niet het belang van de organisatie en haar doelen. Als een organisatie echter professioneel en succesvol de doelen behartigt van haar leden, maakt het dan uit wat de overtuigingen zijn van de werknemers? Moeten dat per se zelf ook mensen zijn ‘zonder winstoogmerk’?
Een soortgelijke vraag dringt zich de laatste tijd op wanneer ik fondsenwervers tegenkom. Ik ging altijd naïef ervan uit dat dit vrijwilligers waren die hun betrokkenheid bij de organisatie in de vorm van een tijdsbijdrage uitten. Inmiddels heb ik begrepen dat dit veelal studenten zijn die wat willen bijverdienen en een verkoopverhaal leren afsteken waarin zijzelf niet per se hoeven te geloven. Grote kans dat diegene die u probeert te overtuigen lid te worden van Unicef – men krijgt per geworven donateur betaald! – daarvan zelf geen lid is. Is dat erg? Wat mij betreft wel. Het gaat ten koste van de waarachtigheid van de boodschap en de integriteit van de boodschapper. Als ik geld geef aan een organisatie, wil ik dat diegenen waaruit die organisatie is opgebouwd mijn idealen delen. Maar wat nu als een organisatie, die intern niet valt te onderscheiden van een willekeurige professionele organisatie met winstoogmerk, veel effectiever is in het realiseren van haar doelen dan een organisatie die voor haar werknemers enkel vist in de (beperkte) vijver van idealisten?

Het dilemma geeft een typisch voorbeeld van het verschil tussen deugdethiek en consequentialisme. Ligt het goede van de goede handeling in de deugd (het goede karakter) van diegene die de handeling uitvoert of in de gevolgen van de handeling? Dit onderscheid wordt helder geëtaleerd in het nieuwe testament (Lukas: 21) wanneer Jezus met zijn discipelen bij de tempel staat:

Hij keek op en zag hoe de rijken hun gaven in de collectekist gooiden. Er kwam ook een arme weduwe. Zij deed er twee koperen muntjes in. “Kijk”, zei Hij, “die arme weduwe heeft meer gegeven dan al de anderen bij elkaar. Want de rijken hebben vanuit hun rijkdom gegeven, maar deze vrouw heeft alles gegeven wat zij had.”

Was er onder zijn discipelen echter een consequentialist geweest, dan had die zeker geantwoord dat de rijken toch veel beter deden: met hun geld kon de tempel immers veel meer uitrichten. Dat antwoord was zeker gegeven door de bekende Australische filosoof Peter Singer, een uitgesproken consequentialist. Peter Singer is met name beroemd om zijn pleidooi ook dierenwelzijn in onze afwegingen mee te nemen en anderen in nood te helpen, of zij nu dichtbij zijn of duizenden kilometers verwijderd (verplichte kost ten tijde van de huidige vluchtelingencrisis). Maar hij is recenter ook bekend als pleitbezorger van de effective altruism beweging. Volgens Singer is het effectiever om – als je daartoe in staat bent – succesvol bankier te worden en een groot gedeelte van je hoge inkomen weg te geven aan (effectieve) goede doelen, dan zelf bij zo een organisatie te gaan werken. De effective altruism beweging stimuleert mensen rond de 10% van hun inkomen of meer af te dragen aan goede doelen, met name voor de vermindering van armoede.

In het overdenken van Singer’s aanbeveling merk ik dat in mijn hoofd deugdethische en consequentialistische overwegingen in elkaar overlopen. Is het geen dweilen met de kraan open als men hard meedraait in het reguliere economische systeem en (enkel) goeddoet via het verdiende geld? Zijn uiteindelijk, op de lange termijn de consequenties niet beter als men deugdzaam leeft? Veroorzaakt een topbankier, die om zo een hoog mogelijk salaris te behalen zijn of haar morele kompas thuislaat, niet meer ellende dan hij of zij kan herstellen met giften aan goede doelen? Kan je überhaupt gelukkig zijn in je werk en daaruit voldoening halen als er geen overeenstemming is tussen dat werk en datgene wat je uiteindelijk belangrijk vindt? Raakt men niet vervreemd, om een term van Marx te gebruiken, wanneer men werk enkel als een bron van inkomsten ziet? Ook ik geef circa 10% van mijn bruto salaris aan goede doelen, het leeuwendeel gelijk verdeeld over Amnesty, Unicef en het WWF voor wie dat wil weten. Op deze financiële steun na besteed ik nauwelijks tijd aan deze doelen. Toch ben ik geen effective altruist: hoewel ik elders meer kan verdienen, wil ik geen werk uitvoeren waarvan ikzelf de waarde niet inzie.

Deze persoonlijke ontboezeming brengt me bij een tweede overdenking over de deugd van de donateur. De gebruikelijke opvatting in Nederland is dat men geeft in stilte: het zou getuigen van eigenwaan en een gebrek aan de deugd van bescheidenheid om de eigen donaties openbaar te maken. Dat zou immers bedoeld kunnen zijn om zichzelf in een beter daglicht te plaatsen. Maar hoe cultiveert en ontwikkelt men de deugden van vrijgevigheid en onbaatzuchtigheid wanneer anderen deze in stilte uiten? Waarvandaan haalt men dan zijn inspirerende voorbeelden? Dat de openbaarheid werkt, blijkt bijvoorbeeld uit de Giving Pledge, de campagne van miljardairs om minstens de helft van hun vermogen aan goede doelen te schenken, die daadwerkelijk medemiljardairs over de streep heeft getrokken deel te nemen. Maar ook bij ‘gewone’ inkomens en vermogens kan het stimuleren om te weten dat je medemens geeft. Uiteindelijk lijkt het mij voor de ontwikkeling van de deugd van onbaatzuchtigheid daarom effectiever als deze deugd in de openbaarheid wordt geëtaleerd. Wat dat betreft juich ik de opkomst toe van lokale afdelingen, zoals Effectief Altruïsme Nederland. Ook zijn er verschillende studentengroepen voor effective altruism aan universiteiten zoals Oxford en Cambridge. Is er een student die zich geroepen voelt om zo een groep aan een Nederlandse universiteit te starten?


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

1 Comment

  1. dag
    gij moet het boek van Thierry Debels “Hoe goed is het goede doel” lezen.groeten,janu

Comments are closed.