Door Ingrid Robeyns (Hoogleraar Universiteit Utrecht)

Gisteren verschenen een Nederlandstalig rapport en een peer-reviewed artikel in PNAS van Romy van der Lee en Naomi Ellemers naar gender bias in de toekenning van VENI-beurzen bij NWO. VENI-beurzen zijn onderzoeksbeurzen voor gepromoveerde onderzoekers en hebben een hoog prestige in de wetenschap: steeds vaker zijn ze een hefboom naar een wetenschappelijke carrière. Van der Lee en Ellemers stellen vast dat er alles bij elkaar genomen een 4% ‘verlies’ is van vrouwelijke kandidaten in de procedure. Hun onderzoeksvoorstellen worden niet lager gewaardeerd, maar ze worden als onderzoekers minder goed beoordeeld. De onderzoekers tonen aan dat zowel de beursaanvraagformulieren als ook de evaluatie formulieren ‘gendered’ taalgebruik bevatten, wat via de werking van impliciete bias mannen bevoordeelt.
Wie (zoals ik) de onderzoeken naar gender bias (in de wetenschap) al jaren volgt, zal dit niet verrassend vinden (zie hier voor een inleidend artikel). Toch is het goed om even stil te staan en te vragen: wat roept dit nu op?

Het eerste is, zoals een collega suggereerde, dat je verrast zou kunnen zijn door het lage cijfer: 4% benadeling van vrouwen valt op het eerste gezicht erg mee. Nu is 4% inderdaad geen heel hoog percentage, maar het gaat toch om 33 vrouwen die anders wel een VENI-beurs gekregen zouden hebben. Belangrijker is om ons te realiseren dat vele kleintjes samen iets groot maken. En dat is precies wat er aan de hand is als we het over ongelijke kansen voor vrouwen in de wetenschap hebben: er is geen sprake van een groot complot, er is zelden spraken van expliciet seksistische attitudes, maar er is wel sprake van een veelheid aan kleine biases ten nadele van vrouwen, die over de tijd heen tot de gekende ondervertegenwoordiging van vrouwen leiden.  Als we een relatief kleine (zegge, rond de 5%) benadeling van vrouwen hebben in alle beoordelingen die er in de wetenschap toe doen (beurzen, citaties, uitnodigingen als keynote spreker, allerlei soorten banen, lidmaatschappen van de DJA en KNAW, etc etc.), dan krijg je op den duur een geaccumuleerd effect. Als in elk stadium 4% uitvalt, heb je aan het einde van de lekkende pijp logischerwijs niet meer zo veel vrouwen over.

Ten tweede is de 4% benadeling van vrouwen frappant indien we dit plaatsen  tegen een achtergrond waarin studie na studie benadeling van vrouwen in de wetenschap vaststelt, en nooit benadeling van mannen, maar we tegelijkertijd op de academische werkvloer regelmatig horen dat vrouwen een beurs kregen “omdat ze vrouw zijn” of waarbij een vrouw te horen krijgt dat haar vrouw-zijn op zijn minst wel zal meegespeeld hebben bij haar aanstelling/beurs/hoogleraarschap/you-name-it.

Hoe kan het dat zoveel wetenschappers (in mijn ervaring vooral mannen) denken te kunnen vaststellen dat vrouwen bevoordeeld worden, terwijl dat door studies niet bevestigd wordt?

Daar zijn verschillende verklaring voor te opperen. Eén plausibele verklaring zou kunnen zijn dat mannen de ‘default’ gender in de wetenschap zijn, waardoor we bij een mannelijke wetenschapper niet eens opmerken dat hij man is. Ik heb nog nooit iemand horen zeggen dat een man een beurs/veel citaties/baan/etc. kreeg omdat hij een man is, maar op basis van de kennis uit de ‘gender & science’ en ‘impliciete bias’ literatuur zou je mogen verwachten dat dit regelmatig voorkomt. Alleen, we zien bij deze wetenschappers niet eens dat ze man zijn, want mannelijkheid is de ‘standaard’.

Daarnaast kan het ook zo zijn dat er individuele gevallen zijn waarbij het vrouw-zijn een individuele vrouw inderdaad heeft geholpen (al kan dat ook zijn omdat ze op een bepaald onderwerp werkt, of andere bijzondere karakteristieken heeft, en dat dat bepaalt waarom een vrouw met een niet-exceptionele track-record toch een beurs of baan krijgt). In dat geval is de 4% benadeling het netto resultaat; als vrouwen in 2% van de gevallen bevoordeeld worden, en in 6% benadeeld, heb je als vrouw nog steeds een netto kans dat je benadeeld wordt, en is het geaggregeerde effect dat vrouwen (als groep) in de wetenschap benadeeld worden tegenover mannen (als groep). Maar de wetenschappers die menen te denken dat vrouwen het nu gemakkelijker hebben in de wetenschap, kijken alleen naar die 2% gevallen waarin een vrouw bevoordeeld werd om haar vrouw zijn. Die 6% zien ze niet, en dus ook niet dat we netto op 4% benadeling voor vrouwen uitkomen.

Daarom zijn studies zoals die van Van der Lee en Ellemers zo belangrijk – omdat we erg voorzichtig moeten zijn om uit onze anekdotische (en vertekende) observaties algemene conclusies te trekken.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

8 Comments

  1. Verder nog een punt. 4% ‘verlies’ lijkt weinig, maar in feite gaat het hier om 4 procentpunt (42% van de indieners is vrouw, 38% van de gehonoreerde aanvragen). Bij 1000 VENI-aanvragen en 150 honoreringen zijn er dus 420 van een vrouw (42% van 1000) en worden er 57 aan een vrouw toegekend (38% van 150). Bij een eerlijke procedure zou je verwachten dat er 63 VENI’s aan vrouwen toegekend worden (42% van 150), maar 6 van de 63 vangen dus bot. En 6/63 is ruim 9,5% verlies in plaats van 4%.

  2. Vrouwen in de commissie helpt. En mannen die expliciet letten, uit zichzelf, op eventuele gender biases. Ik heb nu twee maal in een VENI commissie gezeten waar dat het geval was en in beide gevallen was er juist een disproportioneel aandeel vrouwen boven de streep. En dat had ik in mijn eentje met al mijn goede wil niet kunnen bereiken. Misschien een idee voor NWO: verschillen in ranglijstjes analyseren in relatie tot samenstelling van de commissies? En bij het vragen van alle commissieleden een implicit gender-bias test afnemen? Of vragen naar wat zij aantoonbaar hebben gedaan de afgelopen jaren om meer vrouwen te krijgen in hun vakgroep of als hoogleraar aan hun faculteit?

    1. Ik denk dat je met de laatste twee suggesties die je maakt mensen afschrikt, terwijl commissiewerk nog steeds drijft op de goodwill van mensen. Meer vrouwen in commissies lijkt met een zeer nastrevenswaardige uitkomst – al is het eerder omdat het voor kandidaten positieve effecten zal hebben – ik begrijp uit de literatuur dat vrouwelijke commissieleden ook last hebben van ‘impliciete bias’, dus dat is daar geen oplossing voor. Bovendien krijg je als effect dat vrouwelijke UHDs en Hoogleraren continue gevraagd worden om in NWO commissies te zitten (ik heb de voorbije 12 maanden 3 verzoeken gekregen om in Commissies te zitten, waarvan ik het eerste heb aangenomen, het tweede heb afgeslaan, en het derde momenteel in beraad houd). En als het alleen NWO commissies waren, zou dat niet erg zijn, maar het zijn ook alle andere commissies (benoemingsadviescommissies, jury’s, integriteitscommissies, etc. etc). Met 16% vrouwelijke hoogleraren (in mijn discipline minder, denk ik) moeten we (minimaal) 30% van de commissies vullen. Mijn conclusie: deze strategie heeft ook zijn prijs, die door vrouwen betaald wordt.

    2. Aantal vrouwen in de commissie maakt geen verschil, zie http://www.pnas.org/content/suppl/2015/09/16/1510159112.DCSupplemental/pnas.201510159SI.pdf
      1) Niet in de voorronde: “In sum, the gender composition of the preselection advisors was not associated with applicants’ chances (i.e., evaluations and success rates) of making it through the preselection phase of the grant review
      procedure”
      2) En ook niet bij de definitieve toekenning: “Thus, the representation of female reviewers appeared to be unrelated to the evaluation and success rates of
      male and female applicants.”
      Kortom, juist “daarom zijn studies zoals die van Van der Lee en Ellemers zo belangrijk – omdat we erg voorzichtig moeten zijn om uit onze anekdotische (en vertekende) observaties algemene conclusies te trekken”.

      1. Dat zou ik alleen maar goed nieuws vinden, omdat dat een belangrijke reden waarom vrouwen zich nu vaak verplicht voelen om extra vaak in commissies te zitten geen kracht heeft. Maar we kunnen deze conclusie dus niet veralgemeniseren op basis van 1 studie, lijkt me.
        Hoe ik het begrijp is het beleid dat momenteel van kracht is (met als vuistregel: zet 33% vrouwen in een commissie zodat ze niet ervaren wordt als ‘mannelijk’ en daardoor geen psychologische effecten heeft op de applicanten) gebaseerd is op basis van eerder onderzoek in organisatiekunde dat als de samenstelling van commissies ‘evenwichtig’ is (in de zin van minstens 1/3e van hetzelfde geslacht) dat je dan een commissie hebt waarbij de samenstelling geen significante invloed heeft op de besluitvorming. Maar het is niet ondenkbaar dat die “established truth’ een update nodig heeft. Het zou wel goed zijn om te kijken wat uit een *recente* meta-studie komt over de effecten van de compositie van commissies op eventuele biases.

  3. Volgens Casper Albers is er geen bewijs van gender bias (of discriminatie) bij de toekenning. Hij beargumenteert dat er hier sprake is van “Simpson Paradox”, waardoor gemiddelden gemaakt worden tussen verschillende groepen (vb: VENI bij MaGW, VENI bij ZonMW, etc). Binnen elke groep is er geen evidentie van bias, maar omdat het percentage vrouwelijke aanvragers per groep (sterk) verschilt, komt er bij het samenvoegen over groepen wel honoreringspercentages naar voren die verschillen tussen de groepen.
    zie http://blog.casperalbers.nl/science/nwo-discriminatie-en-de-simpsonparadox/

Comments are closed.