Door Bernice Bovenkerk (Universitair hoofddocent Universiteit Wageningen)

Wij Nederlanders hebben een ambivalente houding tegenover dieren. We hebben een Partij voor de Dieren, een Dierenpolitie, en lopen voorop als het gaat om de productie en consumptie van vleesvervangers. Als er hekrunderen dreigen te verhongeren in de Oostvaardersplassen schreeuwen we moord en brand en voederen we ze bij.

Tegelijkertijd hebben we een enorme bio-industrie en transporteren we levende dieren naar het buitenland. We hebben een kunstenaar die een helikopter heeft gemaakt van zijn overleden kat, Orvillecopter genaamd). En we lenen voor 1 miljoen euro per jaar panda’s van een land waar op grote schaal mensenrechten worden geschonden teneinde bedreigde dieren te redden. Ik bedoel maar te zeggen: het ene dier is het andere niet.

Onze ambivalente relatie met dieren begint al met de ontkenning door veel mensen dat de mens zelf een dier is. Mensen hebben zich door de geschiedenis heen grote moeite getroost om het onderscheid tussen mensen en dieren te benadrukken. Zoals dierethica Lori Gruen het puntig samenvat, het belangrijkste “wat mensen onderscheidt van andere dieren is de eeuwige moeite die we ons getroosten om ons onderscheid van andere dieren aan te tonen”. Psychologisch onderzoek heeft laten zien dat de behoefte om dit onderscheid te maken voortkomt uit een angst voor onze eigen mortaliteit; onszelf als dier zien is bedreigend, want het dierlijke in ons herinnert ons aan onze kwetsbaarheid.

Persoonlijk heb ik een meer cynische kijk: we varen wel bij het onderscheid tussen mens en dier, want als dit onderscheid er niet zou zijn, zouden we dieren niet zo makkelijk kunnen exploiteren. Het idee van het speciesisme gaat ervan uit dat het onderscheid tussen verschillende diersoorten – waaronder tussen menselijke en niet-menselijke diersoorten – meestal op willekeurige gronden gemaakt wordt. Je kunt eigenlijk geen capaciteit aanwijzen die de mens wel heeft en dieren niet en sterker nog, er zijn allerlei mensen die de capaciteiten die mensen uniek zouden maken helemaal niet bezitten. Dat maakt het op zijn minst lastig om te beargumenteren dat dieren door ons gebruikt mogen worden voor allerlei doeleinden waarvoor je mensen nooit zou gebruiken.

De exploitatie van dieren wordt mogelijk gemaakt door de fictie van het zogenaamde domesticatiecontract. Dit domesticatiecontract zou net zoiets zijn als het sociaal contract tussen mensen, voor wederzijds voordeel. Het idee erachter is dat dieren zelf – al dan niet stilzwijgend – zouden hebben ingestemd met hun domesticatie omdat zij hier zelf de vruchten van plukken. Het schoolvoorbeeld is natuurlijk de wolf, die menselijke nederzettingen is gaan volgen, feestend op het afval wat mensen achterlieten. Langzamerhand overleefden met name die wolven die het best met mensen konden samenleven, omdat ze minder angst voor en agressie jegens mensen hadden, en dat zouden de voorouders van de hedendaagse hond zijn. De vraag die we hierbij kunnen stellen is of de co-evolutie van mensen en honden betekent dat honden hebben ingestemd met een domesticatiecontract.

Maar sowieso is het dubieus om te veronderstellen dat dieren het soort individuen zijn die als gelijke en vrije wezens met mensen een contract kunnen aangaan. Zij kunnen geen geïnformeerde toestemming geven. Ook als we die toestemming stilzwijgend aannemen, kunnen we alleen beargumenteren dat de voorouders van gedomesticeerde dieren een dergelijk contract zijn aangegaan en niet de huidig levende dieren. Bovendien kun je stilzwijgende toestemming alleen maar aannemen op het moment dat beide partijen iets te winnen hebben bij het contract. Budiansky beargumenteert dat dieren er zeker van profiteren: kijk maar naar de enorme hoeveelheid landbouwhuisdieren die momenteel bestaan; kennelijk doen landbouwhuisdieren het beter dan wilde dieren. Dit lijkt me een bizarre conclusie: op soortniveau is domesticatie wellicht een succesvolle strategie gebleken, maar op individueel niveau zeker niet. Denk maar aan het feit dat de meeste landbouwhuisdieren worden geslacht als ze eigenlijk nog maar net de pubertijd hebben bereikt. Bovendien kun je je afvragen of je het floreren van diersoorten wel puur kwantitatief zou moeten meten. En stel dat er inderdaad sprake was van een contract met wederzijds voordeel dan is er met de bio-industrie toch zeker sprake van contractbreuk van de kant van mensen; dieren zouden nooit ingestemd hebben met een dergelijke vorm van exploitatie.

Een laatste probleem met het domesticatiecontract wordt naar voren gebracht door Clare Palmer: in de meeste gevallen is domesticatie onomkeerbaar; de dieren zijn op zo’n manier gefokt dat zij niet terug kunnen keren naar een leven in het wild, als ze dat al zouden kiezen. Er is geen ‘exit clause’; als je eenmaal in dit contract zit, kun je er niet meer uit. Als er geen alternatieven zijn is geïnformeerde toestemming betekenisloos.

http://static.boredpanda.com/blog/wp-content/uploads/2015/10/brutal-adulthood-reality-illustrations-chaz-hutton-29__880.jpg

De onzin van het domesticatiecontract wordt ook goed omschreven door Jeffrey Masson. Hij zegt hierover: “Gevangenschap is essentieel voor gedomesticeerde dieren. Hekken, kooien, hokken, omheiningen, alles om te verhoeden dat het dier ontsnapt. Als je erover nadenkt maakt dit het idee dat de dieren er zelf voor hebben gekozen om hier te zijn ridicuul. Waarom zouden we moeten voorkomen dat ze vertrekken als ze hier hadden willen zijn?” Het domesticatiecontract kan dus eigenlijk niet gebruikt worden om het houden van dieren in gevangenschap te rechtvaardigen. Het is eigenlijk een coping strategie om met de ambivalentie die we ervaren in onze relatie met dieren om te gaan. Gisteren hebben we in de krant kunnen lezen dat de directeur van Artis vindt dat we dieren wel in gevangenschap mogen houden, maar we moeten vooral niet vergeten dat het wilde dieren zijn. We mogen ze niet antromorfiseren door ze namen te geven. Hiermee wil de directeur meer begrip kweken voor de natuur en respect voor dieren. De ironie van het respect hebben voor wilde dieren terwijl je ze gevangen zet, ziet hij kennelijk niet.

In mijn ogen is het domesticatiecontract voornamelijk gemodelleerd op onze relatie met honden en wellicht ook met katten. Maar we hebben een heel andere relatie met deze dieren dan met bijvoorbeeld landbouwhuisdieren omdat er bij honden en katten – als ze geluk hebben – eerder sprake is van een vriendschapsrelatie tussen dieren en hun baasjes terwijl er met landbouwhuisdieren hoofdzakelijk een gebruiksrelatie bestaat. Als we uitgaan van de rooskleurige – honden en katten – versie van domesticatie, zou je kunnen zeggen dat in dit proces een wederkerige relatie ontstaat. Binnen een dergelijke relatie, in het zorgen voor elkaar, ontstaat een speciaal soort verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn. Het zou raar zijn om dit vast te leggen in een contract. Zoiets doe je ook niet met je kinderen waarmee je een wederkerige relatie en waarvoor je een speciaal soort verantwoordelijkheid hebt. Kortom: het domesticatiecontract kan de prullenbak in, maar we hebben natuurlijk wel te maken met dieren die we nu eenmaal gedomesticeerd hebben. Voor deze dieren hebben wij een speciale verantwoordelijkheid, die we niet voor wilde dieren hebben. Het centrale begrip van domesticatie zou verbondenheid moeten zijn en niet een contractuele afspraak.

Zoals zo vaak bij filosofie, kunnen we wel wat leren van kinderboeken. Dit is wat we in de kleine prins kunnen lezen over domesticatie: “Goede morgen, zei de vos. Goede morgen, zei de kleine prins beleefd. Hij draaide zich om, maar zag niets. Hier ben ik, onder de appelboom, zei de stem. Wie ben je? vroeg het prinsje. Je bent grappig. Ik ben een vos, zei de vos. Kom met me spelen, stelde de kleine prins voor, ik voel me zo verdrietig. Ik kan niet met je spelen, antwoordde de vos. Ik ben niet tam. O, pardon, zei de kleine prins. Maar bij nader inzien vroeg hij: Wat is dat: ’tam’? Je bent niet van hier, zei de vos. Wat zoek je eigenlijk? Ik zoek vrienden. Maar wat betekent dat tam-maken? Dat is een begrip dat maar al te zeer vergeten is. Het betekent: verbondenheid scheppen. Verbondenheid scheppen? Ja, inderdaad, zei de vos. Jij bent nu voor mij nog maar een klein jongetje, net als alle andere kleine jongetjes. Ik heb geen behoefte aan jou, evenmin als jij behoefte hebt aan mij. Ik ben voor jou als alle andere vossen. Maar als jij mij tam maakt, dan groeit er verbondenheid. Dan zullen we behoefte hebben aan elkaar. Dan word jij voor mij enig op de wereld en ik voor jou. De mensen zijn het vergeten, zei de vos. Maar jij moet het niet vergeten. We blijven altijd verantwoordelijk voor wat we tam hebben gemaakt.”

* Dit is een bewerking van een column die ik heb uitgesproken in het Filosofisch Café in Nijmegen op 3 november en die in het teken stond van dierenrechten.

Referenties:
Budiansky, S. (1992) The Covenant of the Wild. Yale University Press.
Gruen, L.( 2002) The Morals of Animal Minds. The Cognitive Animal. MIT Press, Cambridge, Massachusetts, 437–42.
Masson, J. (2014) Beasts. What animals can teach us about the origins of good and evil. New York, Bloomsbury.
Palmer, C. (1997) The Idea of the Domesticated Animal Contract. Environmental Values 6 (4), 411-425.
Saint-Exupery, A. de (1943) De Kleine Prins


Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

2 Comments

  1. Beste Bernice,
    In het begin van je column stel je dat er geen essentieel verschil is tussen mensen en dieren. Vervolgens stel je dat dieren, i.t.t. mensen, niet uit vrije wil deel kunnen nemen aan een contract. Deze twee stellingen lijken elkaar tegen te spreken.
    Verder is het misschien goed om te realiseren dat het leven van dieren in het wild ook geen feest is. Het is een continue strijd om te overleven – eten of gegeten worden. Je schrijft dat onze landbouwdieren geen voordeel zouden halen uit hun domesticering. Maar ik vermoed dat in theorie de menselijke bescherming tegen de grillen van de wilde natuur dieren wel degelijk een beter leven zou kunnen geven. Het probleem is echter dat in de huidige bio industrie dieren zodanig geëxploiteerd worden dat onze bescherming niet meer in verhouding staat tot de tegenprestatie die wij van hen verlangen. In die zin zou het (inderdaad fictieve) concept van een domesticatiecontract ook gebruikt kunnen worden om te pleiten voor eerlijkere of meer evenredige verhouding tussen mensen en onze landbouwdieren – juist omdat het ons bewust maakt van de wederzijdse rechten en plichten tussen mens en dier.

  2. Beste Willem,
    Bedankt voor je reactie. Je hebt een goed punt. Erno Eskens, die de lezing gaf voor de column die ik uitsprak, wees me ook op deze schijnbare tegenstelling. Toch spreek ik van een ‘ schijnbare’ tegenstelling, om de volgende reden. Ik had het in de context van het speciesisme over het feit dat er geen eigenschap is die uniek voor mensen is. Wat ik hiermee bedoelde te zeggen is dat er geen ‘moreel relevante’ eigenschap is die uniek is voor mensen. Ik vind het al dan niet kunnen instemmen met een contract geen moreel relevante eigenschap (ik ben danook geen contractualist) op het moment dat we moeten bepalen wie morele status heeft of wat we met wie mogen doen. Natuurlijk zijn er dingen die veel mensen wel kunnen en veel dieren niet, maar die zijn in mijn ogen niet moreel relevant. Wat betreft het kunnen geven van geinformeerde toestemming voor een contract: ik denk dat dieren dat niet kunnen, al is het alleen al omdat wij niet in staat zijn de juiste informatie op dieren over te brengen. Overigens kunnen heel veel mensen ook geen geinformeerde toestemming geven voor een contract. Het hele denken in termen van contracten (ook een hypothetisch sociaal contract) vind ik eigenlijk dubieus.
    Dat neemt niet weg dat dieren ons vaak heel goed kunnen duidelijk maken wat ze wel of niet willen; bijvoorbeeld door tegen te stribbelen of weg te lopen. Vandaar ook mijn punt dat ze niet kunnen hebben instemmen met een contract, want dan zouden we ze niet zo massaal hoeven op te sluiten. In mijn ogen hebben we de constructie van het contract vooral nodig om voor onszelf goed te praten wat we met dieren doen: het is een coping strategie voor mensen die heel goed weten dat we dieren aan het exploiteren zijn.
    Ik ben me er wel van bewust dat de constructie van een domesticatiecontract ook op een kritische manier gebruikt kan worden: als er echt sprake zou zijn van een contract dan had de mens door bio-industrie contractbreuk gepleegd en dan zouden we de termen van het contract er nog eens op moeten na slaan. Als we serieus een contract met wederzijds voordeel zouden willen afsluiten met dieren dan zouden we erg ons best moeten doen om te achterhalen wat dieren eigenlijk willen en wat ze zouden willen als we hun beste belangen in het oog houden. Het zou heel goed kunnen dat ze er dan inderdaad, zoals jij betoogt, niet voor zouden kiezen in het wild te blijven leven. Maar bij mij rijst dan de vraag of zij de gevolgen van domesticatie wel zouden kunnen overzien. Domesticatie is in mijn ogen meer dan alleen leven in samen met mensen; de genetische samenstelling van dieren verandert er ook geleidelijk door. Ik vraag me af of dieren (of mensen) deze gevolgen wel zouden kunnen overzien.
    Groet,
    Bernice

Comments are closed.