Door Jurrien Hamer (Rathenau Instituut)

Aan het begin van de zomer schreef ik over de teloorgang van menselijke waardigheid.[1] De afgelopen maanden zijn de consequenties van het mensonwaardige Europese beleid alleen maar verhevigd: in volgepropte vrachtwagens op Oostenrijkse snelwegen, op een strandje bij Bodrum en iedere dag weer in de kampen van Calais. Dat schreeuwt om onmiddellijke actie, maar roept ook op tot nadenken. De trend om mensen af te schrijven treft namelijk niet alleen maar asielzoekers, maar ook werklozen, criminelen en hele volken als de Grieken. Over de hele politieke breedte roept die verharding steeds dezelfde prangende vraag op: begrijpen we eigenlijk nog wel waarom we mensen moeten helpen, gewoon omdat ze mens zijn? In dit essay zoek ik naar een antwoord.

Minderwaardig volk

In de afgelopen jaren is een gigantische groep medemensen ontmaskerd, die door hun gedrag niet alleen onze waardering heeft verloren, maar in sommige gevallen ook haar rechten.

Asielzoekers zijn natuurlijk al een geheel politiek tijdperk persona non grata. Het maatschappelijke dieptepunt werd onlangs bereikt in Steenbergen, maar het politieke dieptepunt vond plaats afgelopen april, de maand die gekenmerkt werd door drie kleine woordjes: bed, bad en brood. Even onschuldige als elementaire zaken die in Nederland niet gratis verkrijgbaar zijn. Sterker nog, volgens onze regering hebben uitgeprocedeerde asielzoekers er helemaal geen recht op. Dat recht hadden ze natuurlijk ooit wel. Maar op de dag dat de rechter definitief vonnist dat een asielzoeker niet in Nederland mag blijven wordt hij illegaal en verdient hij geen hulp. Blijkbaar heeft een illegaal zijn waarde verspeeld, en verdient hij slechts uitzetting.

En zo denken we wel over meer mensen. Werkgeversnotabele Hans de Boer zei het al: bijstanders zijn labbekakken. Wie niet werkt is schuldig, en moet verantwoording afleggen. In Rotterdam denken ze er ook zo over, waar uitkeringsgerechtigden gedwongen worden tegenprestaties te leveren. Voor wat, hoort wat. In Nederland is namelijk geen plek voor naïevelingen die iets willen krijgen terwijl ze er niets voor doen. Burgers moeten overheidshulp verdienen.

En zo denken we wel over meer mensen. Onze minister-president bleef er tenslotte meermaals bij: uitgereisde terroristen kunnen maar beter sneuvelen op het slagveld dan terugkeren naar Nederland. Zijn doodswens sloot aan bij een internationale trend: Amnesty International rapporteert dat een steeds groter aantal vermeende terroristen door staten om het leven wordt gebracht. Terroristen zijn per definitie staatsgevaarlijk, en worden door politici benaderd als een gezwel dat uit de samenleving weggesneden moet worden.

Maar goed, zo denken we wel over meer mensen. Pedofielen bijvoorbeeld, die na hun straf een nieuw leven op proberen te bouwen. Of iedere andere crimineel, die door zijn handelen aan the dark side is beland, waar geen vergeving plaatsheeft, maar louter vergelding. Of Grieken, die hun schuld tot de laatste cent zouden moeten terugbetalen – of dat nou ten koste gaat van de rijkdom van scheepvaartmagnaten of van hun centrale verwarming.

Want wie gelooft er nou dat alle mensen respect verdienen, gewoon omdat ze mens zijn?

Negatieve en positieve rechten

Is het tegenovergestelde niet veel plausibeler?

Je zou kunnen beweren dat juist een waardig mens met karakter en overtuiging werkt en goed doet, en dat iemand die zich volledig afhankelijk opstelt ten opzichte van de staat – de werkloze – of in zijn eigen land best een bestaan zou kunnen opbouwen – de uitgeprocedeerde asielzoeker – of zelfs anderen op gruwelijke wijze schaadt – de terrorist – zijn waardigheid simpelweg verspeelt. De echt waardige mens bouwt en kerft zijn plaats uit in de wereld. Die mens is toch de drijvende kracht achter onze samenleving?

Wie uitroept dat ons uitzettingsbeleid mensonwaardig is, heeft daarom iets te bewijzen. Waarom zouden we mensen helpen die niks voor ons hebben betekend? Bovendien is het respect van Rutte en de zijnen natuurlijk niet helemaal voorwaardelijk. Ze zullen stellen dat de staat de negatieve rechten van illegalen niet mag schenden. Dat wil zeggen: de staat mag illegalen een aantal dingen niet aandoen. De staat mag mensen niet martelen, censureren of zonder proces uitzetten. Maar de overheid hoeft weinig voor illegalen te doen. Illegale asielzoekers hebben geen positief recht op een dak boven hun hoofd, op voedsel in hun maag of om gered te worden, als ze dobberend op de Middellandse zee hun leven in de waagschaal zetten om onze grenzen te bereiken.

Niet zo heel lang geleden werd er heel anders gedacht.

Na de afzetting van Hitler kwam immers een gedachtegoed ten tonele dat ten volle uitkwam voor onvoorwaardelijke menselijke waardigheid. In de woorden van Artikel 1 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens:

‘Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten, en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen.’

Volgens de declaratie worden mensen in gelijke waardigheid geboren. Een radicaal idee, dat interessant genoeg niet alleen als basis diende voor het verbieden van oorlogsmisdaden of overheidsterreur, maar ook voor het eisen van allerlei sociaaleconomische rechten, zoals een recht op goede gezondheidszorg en op ‘waardige’ arbeid. Ooit leidden de vernietigingen van de tweede wereldoorlog dus tot een hartstochtelijk pleidooi voor de verzorgingsstaat – helemaal gebaseerd op onvoorwaardelijke menselijke waardigheid.

De verloren zoon

Zoals we om ons heen zien is de droom van 1948 maar half uitgekomen. Maar misschien is dat niet zo gek. Want is de notie van onvoorwaardelijke menselijke waardigheid niet vooral een rudiment van een christelijke identiteit die we in seculier Nederland onderhand wel hebben afgeschud?

Volgens de christelijke doctrine van imago dei heeft God ieder mens in zijn evenbeeld geschapen. Ieder mens is daarom vanaf zijn geboorte een kind van God, heeft een persoonlijke relatie met God – hij kan één op één met Hem confereren – en is dus begiftigd met iets goddelijks. Wat zijn afkomst betreft heeft ieder mens dus gelijke morele waarde.

Nergens komt die gedachte meer terug dan in de gelijkenissen van Jezus Christus. In het verhaal van de verloren zoon eist een zoon zijn erfdeel op van zijn vader, waarna hij hem verlaat en zijn verse geld in een explosie van jeugdige zonde over de balk smijt. Berooid keert hij uiteindelijk huiswaarts en smeekt hij zijn vader om hem terug te nemen. Mark Rutte zou het niet doen. Maar tot grote verbazing van zijn broer – die in deze gelijkenis Mark Rutte vertegenwoordigd – accepteert zijn vader zijn kind met liefde, en organiseert hij zelfs een feest ter ere van zijn terugkeer.

Het is een opvallend verhaal, waarin de vader uiteraard God verbeeldt, de Vader die onvoorwaardelijk houdt van Zijn schepselen die Hij in Zijn evenbeeld heeft geschapen. Volgens de boodschap van Jezus verdient iedereen een tweede kans, of een derde, en is niemand buiten God zonder zonde. De mens moet daarom barmhartig met zijn medemens omgaan, en zijn leven wijden aan het dienen van de zwakkere. Je hoort het goed: verlies je niet in je egocentrische ambities, vergeef je boosdoener en, bovenal, heb de loser lief.

We zouden moeilijk verder verwijderd kunnen zijn van het Wijnhavenkwartier, het Haagse stukje aarde waar onze minister van Veiligheid en Justitie kantoor houdt.

De centrale vraag van onze tijd

Veel Nederlanders geloven vandaag de dag niet meer in God. Bovendien denkt – gelukkig – vrijwel niemand dat overheidsbeleid zonder verdere argumentatie gebaseerd kan worden op een bijbelgelijkenis. Maar dat scheept ons wel op met een vraag, waarvan ik in mijn filosofische bescheidenheid durf te beweren dat het één van de cruciale van onze tijd is:

Hebben we eigenlijk wel goede redenen om te denken dat je een mens moet respecteren, gewoon, omdat hij of zij een mens is?

Is onze compassie met illegale asielzoekers niet misplaatste sentimentaliteit? Is het niet terecht om terroristen dood te wensen – en waar mogelijk dood te maken? En is het niet volstrekt logisch om weinig geduld te hebben met hoogopgeleiden die weigeren asperges te steken? Waarom zou een hardwerkende, altijd vriendelijke en immer participerende Nederlander enig respect moeten hebben voor iedereen die afwijkt van die glanzende gouden formule?

Antwoord 1: Respect uit eigenbelang

In mijn poging een antwoord te formuleren, zal ik bergen verfijnde filosofie naast me neerleggen. Een voorbehoud is dus op zijn plaats: ik zal een verdediging beargumenteren, niet de. Daarvoor is dit vraagstuk veel te ingewikkeld. Drie antwoorden zullen besproken worden, waarvan de eerste twee mijns inziens onhoudbaar zijn en leiden tot het derde.

Allereerst kunnen we elkaar onvoorwaardelijk respecteren omdat dat in ons belang is. Dat klinkt tegenstrijdig, omdat we de ander pas respecteren als voldaan wordt aan de voorwaarde dat het in ons belang is. Maar het zou wellicht kunnen dat ons welbegrepen eigenbelang een rechtstaat voorschrijft waarin men, bijvoorbeeld, nooit gemarteld mag worden en altijd recht heeft op gezondheidszorg. Het is immers niet uitgesloten dat je zelf ooit ziek wordt, vervolgd wordt door de overheid of gewoon beroofd wordt op straat. Misschien is het gewoon verstandig om werklozen niet te zeer te pesten als we willen voorkomen dat ze de criminaliteit inrollen. En misschien is het wijs om vluchtelingen een verblijfplaats te geven, voordat ze onrust stoken en de treinverbinding naar Londen stilleggen.

Toch is het perspectief van welbegrepen eigenbelang levensgevaarlijk. Want als we weg kunnen komen met een dramatische behandeling van asielzoekers, bijvoorbeeld door zinkende boten op de Middellandse zee aan hun lot over te laten, kunnen we dat gewoon doen. Eigenbelang is bikkelhard voor de mensen waar we niks aan hebben. Het is daarom gevaarlijk het debat te relativeren door te wijzen op wederzijds voordeel, bijvoorbeeld door te stellen dat de recente stroom vluchtelingen gelukkig propvol zit met welvarende, goedopgeleide mensen. We zouden nog eens de conclusie trekken dat we de arme, slechtopgeleide zielen dan maar in de steek kunnen laten.

Antwoord 2: Mensen zijn gewoon waardevol

We kunnen ook stellen dat menselijke waardigheid geen nadere uitleg behoeft. Volkskrantcolumnist Bert Wagendorp schreef dat de foto van het gestorven kindje Aylan Kurbani ‘sprakeloos maakt’, en hoopt dat het beeld populisten even het zwijgen oplegt. We voelen gewoon intuïtief aan dat jonge kinderen niet horen te sterven op zee, maar blij met hun vriendjes over het schoolplein horen te rennen. Moraliteit is dus een kwestie van luisteren naar krachtige indrukken die we hebben, die ons terughalen naar de realiteit en ons dwingen om de juiste keuzes te maken.

Het probleem is alleen dat gevoelens vervagen en veranderen. Hoe heftig een foto ook kan zijn, een week erna kan ik me misschien toch weer ernstig ergeren aan de uitkeringscijfers van Somaliërs of aan plaatjes van badderende asielzoekers op het Griekse Kos. En erger nog: we kunnen ook aan beelden wennen. Ongetwijfeld zijn veel mensen gevoelsmatig verhard als het om vluchtelingen gaat. Bij sommigen is de vaderlandsliefde sterker dan de mensenliefde – en als gevoelens gelijk hebben, waarom hebben zij dan ongelijk?

Ik denk dat we een sterkere basis nodig hebben dan gevoelens of indrukken die we nu eenmaal hebben. Die indrukken moeten leiden tot reflectie en redeneringen, waarmee we een steviger verhaal proberen te vertellen over menselijke waardigheid. We moeten een manier vinden waarmee we de juiste gevoelens kunnen scheiden van de verkeerde.

Antwoord 3: Anderen respecteren is jezelf begrijpen

Die manier kunnen we vinden door te beseffen wat voor soort schepsels we eigenlijk zijn. Een mens is namelijk een wezen dat van nature geneigd is te denken dat zijn wensen meetellen – dat zijn woorden gehoord mogen worden, zijn maag gevoed moet worden en dat anderen de integriteit van zijn lichaam moeten respecteren. Een mens schrijft van nature morele belangrijkheid aan zichzelf toe. Als hij genegeerd, gepest of mishandeld wordt, zal een mens lijden en denken dat er iets grondig mis is met de wereld. Op een hele basale manier denken mensen dat ook zij er mogen zijn. Wat dat betreft verschilt een Nederlandse burger niet van een Syrische vluchteling.

Dat betekent natuurlijk niet dat iedereen dezelfde wensen heeft. De een is atheïst en de ander niet. Sommigen onder ons schikken zich gedwee in een ondergeschikte rol, terwijl anderen louter op gelijkwaardige voet met elkaar om kunnen gaan. Maar ik zou volhouden dat vrijwel alle mensen vinden dat er op een bepaalde manier rekening met hen moet worden gehouden, en dat ze niet zomaar afgeschreven of genegeerd kunnen worden. Want een mens die iets wil, maar tegelijkertijd volhoudt dat zijn wensen totaal irrelevant zijn, is moeilijk te begrijpen – en waarschijnlijk in verwarring.

De kernvraag is waarom mensen menen dat ze belangrijk zijn. Voor een groot deel ligt het antwoord natuurlijk in wat we voor anderen betekenen. We verdienen erkenning omdat we trouwe vrienden, zorgzame kinderen en hardwerkende professionals zijn. Maar waarom vinden we dat überhaupt belangrijk? Waarom moeten we goed zijn voor elkaar? Stellen dat verdienste belangrijk is omdat verdienste belangrijk is, is circulair. De reden ligt dieper: mensen spreken over respect en over waarden omdat ze gebouwd zijn om te denken dat hun wensen tellen. Sterker nog: we denken dat er iets stuk is als iemand het tegenovergestelde claimt en zichzelf ziet als een verwaarloosbaar en betekenisloos wezen. Onze hoedanigheid als zelfbewuste wezens die altijd dingen zullen willen vormt de basis voor moraal. En omdat we nu eenmaal zulke wezens zijn, begrijpen we onszelf door die moraal te volgen.

Die diepere basis voor moraal is nog steeds aanwezig in de falers en de verraders. Zelfs als iemand immoreel handelt, blijft hij een mens ten opzichte waarvan we verplichtingen hebben. Die verplichtingen zijn ongetwijfeld anders in vergelijking met de medemens die goed doet, maar dat doet weinig af aan de relevantie van hun menselijke waardigheid. Ook zij tellen mee – we mogen ze niet volledig de rug toekeren.

En dat is niet slechts een koude, rationele eis. Onvoorwaardelijk respect en emotionele betrokkenheid kunnen nauw samenhangen. Het is de gedachte van menselijke waardigheid die, in een of andere vorm, door ons heen flitst als we foto’s zien van aangespoelde kinderen, of interviews lezen met structureel werklozen. Deze mensen hebben waarschijnlijk nooit wat voor ons persoonlijk betekend of gedaan. Maar we beseffen simpelweg dat mensen pijn lijden, en dat is iets wat we ten diepste niet kunnen accepteren. Het zou onmenselijk zijn om dat te doen.

Een agenda van menselijke waardigheid

Ik hou dus vast aan menselijke waardigheid. We moeten erkennen dat andere mensen altijd meetellen, nooit vergeten mogen worden, en nimmer louter als middel gebruikt mogen worden. Het is fout om anderen dood te wensen of te martelen of in een boot te laten sterven – dan ontzeggen we mensen ieder respect. Iemand’s perspectief en belang – hoe onsympathiek of fout of teleurstellend de persoon ook is – moet altijd meegewogen worden.

Hoe ver dat respect gaat is daarmee natuurlijk nog niet helder. Integendeel: hoe ons voorwaardelijke en onvoorwaardelijke respect gecombineerd moet worden is een zeer complexe vraag. Maar menselijke waardigheid vraagt tenminste om een minimum, juist ook in positieve zin. Mensen horen niet buiten te slapen, hongerig te zijn of zonder iedere inspraak te leven.

En een politiek met enig respect en begrip staat voor zo’n minimum garant.

[1]De eerste helft van dit essay verscheen 30 juni op Bij Nader Inzien.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

3 Comments

  1. Jurrien,
    Je hebt je vraag gesteld op een gedenkwaardige dag.
    Hebben we eigenlijk wel goede redenen om te denken dat je een mens moet respecteren, gewoon, omdat hij of zij een mens is?
    Ik ben bang dat je hem aan de verkeerde broeders gericht heb.
    Sjaak.

    1. Beste Sjaak, die vraag lijkt me voor de bestrijders van IS even relevant als voor de terroristen. De bombardementen op Raqqa zijn een goed voorbeeld: het is totaal onduidelijk hoeveel burgerslachtoffers daarbij zijn gevallen, maar laten we er even vanuit gaan dat er ook kinderen en vreedzame burgers zijn omgebracht. Is de afschuwelijke terreurdaad van IS een rechtvaardiging voor een risicovol vergeldingsbombardement op een grote stad? Vanuit het oogpunt van menselijke waardigheid kan je daar een groot vraagteken bij zetten. En wat te denken van de continue drone-aanvallen van de VS, waarbij om de haverklap onschuldigen worden vermoord. Het is een illusie om te denken dat het Westen louter goed handelt versus een aszwart kwaad. Dat kwaad is er zeker, maar onze fouten ook. Tot slot: tragisch genoeg is iedere wandaad van het Westen koren op de molen van IS. Ook pragmatisch gezien is er alle reden tot het respecteren van fundamentele waarden.

      1. Ja, Jurrien,
        mij lijkt die vraag ook even relevant voor de gelovigen als voor de ongelovigen, zoals de moslims ons noemen. Maar de geldigheid van deze vraag zal wel door gelovigen zowel als ongelovigen geaccepteerd moeten zijn, alvorens het antwoord op deze filosofische vraag enig belang kan hebben. Wij moeten die vraag niet alleen aan onszelf stellen bedoel ik alleen maar.
        En als het eenmaal oorlog is, dan is het hek natuurlijk van de dam, ik geloof niet dat we het daar nu over moeten hebben.
        Vrede zij met u,
        Sjaak.

Comments are closed.