Door Eric Schliesser (Hoogleraar Universiteit van Amsterdam)

Dat is ook logisch, aangezien het parlement een cruciale rol vervult: het voeren van inhoudelijke discussies over complexe beleidsdossiers en het nemen van beslissingen op basis van die discussies. Het is daarom in het landsbelang dat parlementariërs elkaar respecteren als debatpartners en kritisch en redelijk tot besluiten komen. Want alle Nederlanders zullen moeten leven met de beslissingen die in Den Haag genomen worden. Helaas leidt de obsessie met de grenzeloze vrijheid van meningsuiting af van die essentiële doelstelling. En kan Wilders lekker zijn gang gaan.—Jurriën Hamer, “Parlementaire vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt,” De Volkskrant.

In zijn mooie en scherpe opiniestuk, heeft onze eigen Jurriën gelijk wanneer hij beweert dat “vrijheid van meningsuiting…in ons parlement…allesbehalve absoluut” is. Tijd is schaars, en dus moeten er beperkingen en regels zijn. Maar zelfs als men het met hem eens is dat een “grenzeloze vrijheid van meningsuiting” een utopie is, valt er wel wat af te dingen op zijn analyse: hij schrijft een onjuiste functie aan het parlement toe en miskent een aantal andere kern-rollen van ons parlement. Bovendien is de onderliggende filosofie – waarin democratie met redelijke besluitvorming wordt vereenzelvigt – een verkeerde en, als hij aangenomen wordt, juist gevaarlijk voor het goed functioneren van een Liberale democratie.

Politiek is overbodig daar waar men gezegend is met wederzijds respect, redelijkheid en “beschaafd” en rationeel “debat”. De aannames van Jurriën maken dus een goed begrip van politiek onmogelijk. Dus zelfs als zou wederzijds respect en redelijkheid tot goede politieke beslissingen leiden – wat te betwijfelen valt want zowel waarheid als gerechtigheid zijn vaak meer gediend door een koppige vasthoudendheid dat dikwijls als ‘onredelijk’ ervaren wordt – dan is de noodzaak van zo’n houding meer geschikt voor de discussies binnen de regering dan in het parlement. (Maar ook de regering is niet een filosofie seminar.)

Bovendien vergist Jurriën zich over de functie(s) van ons parlement. In het Nederlandse stelsel heeft het parlement een aantal rollen: het “vertegenwoordigt” het volk (zie Artikel 50 van de Grondwet). Het controleert de regering (met o.a. “het recht van onderzoek (enquête)” vastgelegd in Artikel 70); en de parlementaire meerderheid legitimeert als vertegenwoordiger van het volk de besluitvorming van de regering. Ik wil niet ontkennen dat ons parlement soms ook beslissingen neemt (het heeft immers een wetgevende macht), maar dat is noch in theorie noch in praktijk het hoofddoel. De regering heeft het primaat als wetgever.

Er zijn natuurlijk verschillende, zelfs tegenstrijdige manieren om “vertegenwoordiging van het volk” te begrijpen. Ik ben tegen het idee dat het parlement een afspiegeling van het volk moet zijn, maar het zou apart zijn als de conflicten binnen de maatschappij, die regelmatig met een volledig gebrek aan wederzijds respect samenvallen, niet in het parlement vertegenwoordigt zouden mogen worden. Representatie betekent onder andere ook stem geven aan, en bespreekbaar maken van (de gronden van) de woede, de machteloosheid, de angst, de afgunst, en zelfs de afkeur die in de samenleving voortkomen; dat niet alleen natuurlijk, ook hoop en belangen die ons kunnen verbinden moeten gearticuleerd worden. Het parlement is juist een van de plekken waar maatschappelijke conflicten kunnen plaatsvinden. Die conflicten hoeven juist niet bij voorbaat gedepolitiseerd en tot redelijke proporties teruggebracht te worden.

Ook in de controle van regering mag men op meer argwaan en minder respect en redelijkheid verlangen. Want in de Nederlandse context vertrouwt het parlement op, en laat zich te vaak leiden door, de door de ambtenarij aangeleverde cijfers zodat men samen “over complexe beleidsdossiers” discussieert zonder echt te controleren en zonder de aannames die achter de cijfertjes zitten te bevragen. Deze werkwijze faciliteert ongetwijfeld wederzijdse onderhandelingen tussen en binnen coalities, maar het ondergraaft het staatkundig vastgestelde dualisme en het is niet aangetoond dat het tot betere besluitvorming leidt.

De oproep van Hamer voor “het beschaafde en rationele debat” valt in een filosofische traditie die het primaat van de politiek niet erkent en die tegen de weerbarstige praktijk in blijft hopen dat door middel van redelijkheid en wederzijds respect consensus gevormd kan worden. Zoals de te vroeg overleden filosofe, Iris Marion Young, in haar werk aantoonde worden bij deze aannames veel mensen bij voorbaat buitengesloten. Maar het doel van parlementaire discussie is niet consensus noch het nemen van beslissingen. Zelfs de legitimerende rol van het parlement, is uiteindelijk terug te voeren op een wilsbesluit van een meerderheid om haar vertrouwen te geven aan regering en haar bewindslieden.

Het zou natuurlijk fijn zijn als er door maatschappelijke strijd binnen en buiten het parlement wederzijds respect ontstaat. Maar zulk respect is iets dat afgedwongen en zelfs verdiend wordt. Hamer ziet in Wilders het probleem en wil hem daarom de mond snoeren. Ik zie in Wilders het symptoom van een breed onbehagen; het valt te betwijfelen dat door hem de mond te snoeren dit onbehagen verdwijnt.  Het willen afdwingen van “beschaving” met zo nodig “hardere middelen” is niet Liberaal maar autocratisch.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

5 Comments

  1. Beste Eric,
    Dank voor je scherpe commentaar. Ik reageer er graag op, met de kanttekening dat het wellicht een goed idee is om de discussie daarna aan de bloglezers over te laten – tenzij ik daarmee te autocratisch de discussie stuur :).
    Allereerst wat betreft de taak van het parlement: hier lees je minder in mijn taakstelling dan ik bedoelde. Natuurlijk controleert het parlement de regering en is ze een forum voor maatschappelijke discussie – maar in al die functies moeten parlementariërs besluiten nemen, bv. over moties. Tot zover is er tussen ons – denk ik – geen meningsverschil.
    Dat verschil ligt uiteraard in het idee van een redelijke praktijk. Ik zou hier stellen dat iedere praktijk een bepaalde standaard van redelijkheid veronderstelt. Iedere praktijk heeft een bepaalde functie, en dus zal bepaald gedrag die functie teniet doen. Neem bijvoorbeeld de tennisser die zich niks aantrekt van de spelregels en blijft ruziën met de scheidsrechter. Ook parlementair debat heeft bepaalde functies en ook parlementair debat kan door verkeerd gedrag te gronde geholpen worden, bijvoorbeeld als parlementariërs alleen maar door elkaar heen praten of elkaar – zoals in sommige parlementen – spontaan de hersens in gaan slaan. Ik vind het daarom niet overtuigend alle praat over redelijkheid als filosofische hubris of autocratie af te doen. Er spelen standaarden van redelijkheid een rol – de vraag is, zoals altijd, waar de grenzen precies liggen. Mijn voorstel van redelijkheid verwerpen roept dus de vraag op: wat is dan wel onredelijk?
    Ik noem een aantal voorbeelden van onredelijkheid. De eerste is beledigen. Dan noem je geen argumenten maar probeer je de ander slechts te beschadigen. Dan zeg je niet: ‘Rutte heeft compleet gefaald en moet opstappen’, maar ‘Rutte is een vuile klootzak en moet opstappen’. Zulk gedrag lijkt me dramatisch voor ieder rationeel debat over wat dan ook. Het tweede voorbeeld was ‘nepparlement’. Toegegeven: dit woord is ambigue. Of het is gewoon een belediging, in de zin van ‘kutparlement’, of Wilders ontkent hier de legitimatie van het parlement en van democratische besluitvorming – wat riekt naar mensen opjutten om de besluiten van dat lichaam te negeren – iets wat het reglement van orde overigens expliciet verbiedt. Beiden zagen aan de stoelpoten van ieder argumentatief parlementair debat. Ten slotte uitspraken die direct de wet breken, zoals wellicht ‘minder, minder, Marokkanen’, en zeker iets als ‘ik roep burgers op moskeeën in brand te steken’. Hier botst parlementaire vrijheid v. meningsuiting met de veiligheid van concrete burgers en de basale rechten die in een liberale samenleving gegarandeerd dienen te worden. Dus ook daar geef ik het reglement van orde gelijk als het de Voorzitter voorschrijft in te grijpen.
    Tot slot twee relativeringen. 1. Als de Kamer zich aan deze zaken zou houden, is er nog steeds gigantisch veel politiek meningsverschil mogelijk, van voorstellen doen om alle immigranten uit te zetten (we moeten misschien een paar verdragen opzeggen, maar dat kan ook) tot het volledig duurzaam maken van onze economie. Dus het idee dat ik nu via een enorm idee van redelijkheid de hele politiek heb gedepolitiseerd. Really?
    2. Als de Voorzitter meer gebruikmaakt van bevoegdheden wordt ze geen dictator. Een Kamermeerderheid kan haar altijd wegsturen en als de druk van de pers of van de oppositie te hoog wordt, kan de Voorzitter ook niet functioneren. Het is een kwetsbare positie, waar met bevoegdheden voorzichtig moet worden omgegaan. Maar: altijd aan de hand van een idee van redelijkheid.

    1. Beste Jurrien,
      Toch een korte reactie. Je relativeert de meningsverschillen tussen ons, want zelfs over de aard van parlementaire besluitvorming zijn we het grondig met elkaar oneens; je negeert mijn claim over hoe die gegrond is in wilsbesluit en vertrouwen dat nooit op redelijkheid alleen gebaseerd is. Ik heb niks tegen argumentatief parlementair debat, maar politiek debat is meer dan dat.
      Van je voorbeelden van niet acceptabele ‘onredelijkheid’ [in het parlement] accepteer ik alleen de laatste–oproepen tot geweld tegen andere burgers kan inderdaad niet door de beugel en daar heeft de overheid een plicht om in te grijpen.
      En wat je twee slot relativeringen betreft:
      1. Ja, really.
      2. De Kamermeerderheid is natuurlijk in potentie altijd een dictatorship of the majority. Jouw idee van redelijkheid is staatkundig ongefundeerd en filosofisch precies wat ik in mijn betoog verwerp omdat als dat ruim beschikbaar zou zijn politiek overbodig was.

  2. Beste Eric,
    Ik neem aan dat Jurrien onder ‘redelijkheid’ hetzelfde verstaat als Marshall Rosenberg in zijn ‘Non-violent communication’. Kan ik alle parlementariers aanraden!
    Oftewel: het staat iedereen vrij de objectieve feiten te noemen, zijn fundamentele behoeften te uiten, zijn emoties als die niet vervuld zijn, en verzoeken in te dienen. Maar het is beter oordelen te mijden (“u bent een idioot”, “uw opmerking is verwerpelijk”) en te realiseren dat anderen niet verantwoordelijk zijn voor de vervulling van jouw behoeften.
    Dat laat dus nog heel wat politiek debat open waarin gezocht kan worden naar de feiten, waarin parlementariers verschillende behoeften en wensen kunnen vertolken (je ”wilsbesluit”) en waarin emoties kunnen worden geuit.
    Ik zou geen bezwaar ertegen hebben als een voorzitter parlementariers bij tijd en wijle zou wijzen op de spelregels van geweldloze communicatie. Aan de andere kant denk ik weer dat Wilders in het parlement minder over de schreef gaat dan Jurrien suggereert. Zijn verzoeken zou ik niet willen inwilligen, maar passen binnen het debat. Wat dat betreft ben ik het weer met je eens.
    En ‘nepparlement’? Uit Wilders daarmee niet zijn idee dat het huidige parlement de bevolking niet representeert? Daarover kan je dan vervolgens in discussie, maar moet volgens mij kunnen.

  3. Beste Eric,
    Ik ben het met je (of met Young en al die andere critici van de latere Rawls) eens dat met een beroep op ‘redelijkheid’ allerlei belangen, gevoelens, ideeën en (politieke) voorkeuren van debat kunnen worden uitgesloten en soms ook daadwerkelijk gemarginaliseerd worden. Het blijft natuurlijk de vraag of dat altijd zo slecht is (denk maar aan de m.i. terechte marginalisatie van pedoseksuelen in het debat). Dat velen dit toch als een probleem ervaren, laat al zien dat ze behept zijn met een fundamentalistisch democratisch ethos.
    Toch is er iets dat me stoort in jouw antwoord op Jurriën Hamer. Immers, je gaat onvoldoende in op wat debat in het parlement — onze wetgevende vergadering — onderscheidt van politiek debat buiten deze formele instelling. Wat je betoogt, gaat immers net zo goed op voor debat in de kroeg, op het plein en in de blogosfeer. Ook daar woedt debat en ook daar is de pointe, zo lijkt het, om te komen tot een oordeel over zaken (uiteraard hoeft dat oordeel niet gelijkluidend te zijn voor iedereen). Sterker, ook daar is debat vaak een poging tot legitimatie van standpunten en van actie en lijkt het er steeds meer op dat de rol van het debat het ventileren van de eigen onlust en onbehagen is en niet de vrije uitwisseling in rationeel debat van uiteenlopende opinies.
    Echter, het parlement heeft naast de opdracht representatief en controlerend te zijn ook de taak zijn deel aan het wetgevingsproces te spelen. Zo bezien lijkt een deel van de pointe van het debat in de Eerste – en Tweede Kamer toch iets anders te zijn dan alleen maar een legitimatie-oefening of een rituele dans om het vertrouwen dat de ‘wil’ van de meerderheid demonstreert. (Nog even afgezien van hoe de Grondwet en het Staatsrecht haar rol en betekenis in formele zin heeft vastgelegd — deze is echt anders dan jij weergeeft).
    Dus wat maakt het parlement dan tot iets anders dan de kroeg of ‘Bij Nader Inzien’?

  4. Beste Bruno,
    Ik laat de Senaat (pre-huidige regeerperiode) buiten beschouwing want daar ben geneigd om Hamer gelijk te geven.
    Een ander klein puntje: hier bij BNI zijn we strenger voor elkaar dan ik claim in het parlement zou mogen: hier mag beledigen echt niet, en focussen we vooral op de argumenten!
    Wat mijn positie betreft: ik benadruk de representatieve karakter van het parlement omdat in de Nederlandse context de wetgevende element erg ondergeschikt is geraakt–misschien heb ik ongelijk daarin, maar zelfs bij wetgeving gaat het om meer dan feiten en argumenten.
    Hgr
    Eric

Comments are closed.