Door Chantal Bax (Onderzoeker Radboud Universiteit Nijmegen)

Afgelopen weekend plaatste de Volkskrant een stuk van Nadia Ezzeroili, een Nederlandse journaliste van Marokkaanse afkomst, waarin zij uitlegt dat ze zich – ondanks een goede baan en het mogen verkeren in steeds hogere kringen – niet langer thuis kan voelen in Nederland. De “Hollandse droom” komt namelijk tegen een hoge prijs: Ezzeroili telt alleen echt mee als ze bijvoorbeeld niet te veel over “allochtonendingen” schrijft en haar oorspronkelijke manier van spreken “witwast”. In Ezzeroili’s ervaring is haar herkomst dus voortdurend een issue, en wel in de zin dat ze deze continu moet verloochenen. Alles wat aan haar Marokkaans-zijn herinnert, dient te worden vervormd of verborgen. Zij mag in feite geen enkele afkomst meer hebben, terwijl dat nooit van mensen met ondubbelzinnig Nederlandse wortels wordt gevraagd.

Ezzeroili wijst er anders gezegd op dat wij helemaal niet zo egalitair zijn in ons egalitarisme. Wanneer we zeggen dat herkomst er in Nederland niet toe doet, dan klopt dat alleen als we het volgende onderscheid en voorbehoud maken: er is een groep waarvoor afkomst inderdaad niet telt, simpelweg omdat ze van de juiste komaf zijn, en er is een groep waarvan de achtergrond alleen door de vingers kan worden gezien als zij in staat zijn deze voldoende te verbloemen. Sommigen zijn vrijer van origine dan anderen.

De op het eerste gezicht prijzenswaardige stelling dat afkomst geen invloed zou mogen hebben op de kansen en positie van mensen, blijkt dus een onbedoeld maar daarmee niet minder schadelijk neveneffect te hebben. Terwijl je zou verwachten dat het een einde maakt aan negatieve vooroordelen, moet vastgesteld worden dat deze gewoon blijven bestaan, in feite zelfs in een nog venijniger vorm. Hoe kan dit precies zo uitpakken? Om meer te begrijpen van het mechanisme dat hierachter steekt, is het werk van Emmanuel Levinas (1906-1995) interessant. Niet omdat deze filosoof weet hoe we voor altijd korte metten kunnen maken met denken in termen van herkomst, maar juist omdat zijn sterke pleidooi vóór een dergelijke afschaffing eveneens gepaard gaat met onverhoopte vooroordelen.

Levinas was een Frans-Joodse denker die gevierd is vanwege zijn verheffen van ethiek tot eerste filosofie en het centraal plaatsen van de ander in zijn werk. Levinas’ basisstelling is namelijk dat de ander altijd voor het zelf gaat, dat wij ons veeleer om vreemden dan om onszelf moeten bekommeren. In feite kan Levinas’ werk echter ook uitgelegd worden als een poging om de mens te bevrijden van de ketenen van cultuur en herkomst. Want wanneer Levinas betoogt dat ieder van ons gedefinieerd wordt door zijn of haar verantwoordelijkheid voor een radicale ander, zet hij zich daarmee doelbewust af tegen het idee dat iemands identiteit bepaald wordt door de groep waar deze persoon deel van uitmaakt. Het is de zorg voor de ander en niet iemands sociaal-culturele achtergrond die onze persoonlijkheid maakt. Levinas’ befaamde ander is bovendien niet anders in de zin van geboren in een ander land of behorend tot een andere gemeenschap; zijn radicale andersheid wordt veroorzaakt door het vallen buiten elke sociale categorie. De ander kan juist een beroep op ons doen omdat we hem niet zomaar kunnen reduceren tot onderdeel van een grotere groep.

Volgens Levinas moet elk mens dus recht worden gedaan als uniek, op zichzelf staand persoon los van iedere sociaal-culturele context. Het is een krachtige poging om een nieuwe uitleg te geven aan wat de mens tot mens maakt, voorbij alle indelingen in groepen en gemeenschappen die we doorgaans maken, maar zonder te vervallen in een karig individualisme. Levinas’ pleidooi vindt daarom ook heden ten dage nog altijd gehoor, zoals bijvoorbeeld blijkt uit een recente bijdrage aan het filosofieblog van de New York Times, waarin zijn denken wordt toegepast op de vluchtelingenproblematiek. Een dergelijke toepassing vertelt echter niet het hele Levinasiaanse verhaal. Uit meerdere delen van zijn oeuvre blijkt namelijk dat, zelfs bij Levinas, vrijheid van cultuur en herkomst niet onvoorwaardelijk is.

Ondanks Levinas’ allergie voor het categoriseren van mensen geeft hij bijvoorbeeld zowel het zelf als de ander een duidelijk geslacht. Het is het mannelijke zelf dat uniciteit vindt in de verantwoordelijkheid voor de ander, en het is de masculiene ander die vervolgens op deze roeping mag rekenen. In één van Levinas’ hoofdwerken blijft de rol van de vrouw zelfs beperkt tot het huishouden en de voorplanting; dat Levinas daar vol bewondering over spreekt doet daar weinig aan af. Ook uit andere geschriften blijkt dat Levinas niet in staat was om los te komen van de vooroordelen van zijn eigen tijd en gemeenschap. Zo spreekt hij in teksten uit de jaren ‘60 zijn zorg uit over de hordes Aziaten die Europa aan het overspoelen zouden zijn en zo langzaam maar zeker de Joods-Christelijke cultuur naar de marges van de geschiedenis zouden verbannen. In een interview uit de jaren ‘80 ontkende hij verder dat Palestijnen voor Israëliërs ooit de status van ander kunnen krijgen – dat zij dus ooit degenen kunnen zijn voor wie Israël zorg en verantwoordelijkheid op zich zou moeten nemen.

In de praktijk zijn dus niet alle anderen voor Levinas evenzeer gevrijwaard van stereotypering en geëigend voor onze absolute toewijding. Maar er lijkt hier meer aan de hand te zijn dan alleen een discrepantie tussen theorie en praktijk. Levinas is zozeer gegrepen door de gevaren van een al te grote nadruk op iemands behoren tot een bepaalde gemeenschap, dat hij elke rol voor afkomst met wortel en tak wil uitroeien. Hoewel Levinas echter gelijk heeft dat alles terugbrengen tot herkomst op zijn zachts gezegd niet altijd zonder gevolgen is, kan zijn antwoord worden begrepen als een overreactie die zelf ongewenste implicaties heeft. Levinas’ compromisloze betoog voor ontworteling maakt dat hij niet meer in staat is zijn eigen wortels te zien, zodat deze hem via de achterdeur toch nog in hun wurggreep krijgen.

Levinas’ werk laat zo zien hoe een goedbedoelde poging om een einde te maken aan elk denken in termen van afkomst, bestaande scheidslijnen ongewild versterkt. Iets vergelijkbaars speelt een rol in het feit dat Ezzeroili, de journaliste die ik in het begin al noemde, moeite heeft Nederland haar thuisland te noemen. Volgens het Nederlandse zelfbeeld zijn wij immers ruimdenkend en wars van achterhaalde begrippen als stand of komaf. Dit zelfbeeld maakt dat we niet kunnen of willen erkennen dat afkomst wel degelijk van belang is, en voor sommigen meer nog dan anderen. Wat vrijheid van herkomst lijkt, blijkt vooral om de juiste herkomst te gaan, maar ons zelfverklaarde egalitarisme maakt dat zeer moeilijk te zien.

Natuurlijk wil Ezzeroili niet gereduceerd worden tot haar Marokaans-zijn, maar evenmin wil zij gedwongen worden dit onderdeel van haar identiteit weg te cijferen. In haar artikel legt ze uit dat ze juist gewaardeerd wil worden om de specifieke ervaring die haar dubbele achtergrond biedt. Dat blijft echter onmogelijk, niet alleen wanneer er slechts een zeer enge definitie van het Nederlanderschap bestaat, maar ook wanneer we insisteren dat afkomst er totaal niet toe doet. Zoals Levinas betoogt zijn mensen meer dan alleen maar lid van een bepaalde gemeenschap, maar zoals Ezzeroili aantoont voelt iemand wier herkomst miskend wordt, zich ook niet voor vol aangezien.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

1 Comment

Comments are closed.