Door Ingrid Robeyns (Hoogleraar Universiteit Utrecht)

De vrouwelijke redacteurs van Filosofie Magazine hebben in een kort manifest vrouwifest  aangegeven zich zorgen te maken over de ondervertegenwoordiging van vrouwen in het publieke debat en dan in het bijzonder de inbreng van vrouwelijke filosofen. Ook vragen ze zich af waarom zo weinig vrouwelijke filosofen boeken schrijven, wat ze opviel toen ze de longlist voor de Socratesbeker zagen, waarvan slechts 2 van de 20 genomineerden vrouw is.

Om er achter te komen waarom vrouwen zo weinig boeken schrijven, en waarom vrouwen zo ondervertegenwoordigd zijn in het publieke debat, zijn ze op Twitter een actie begonnen onder de hashtag #ikschrijf. Op die manier hopen ze over deze vrouwelijke ondervertegenwoordiging feiten, ideeën, vragen en discussiepunten op te halen uit de samenleving.

Enerzijds word ik een beetje droevig van dit soort acties – niet van de acties zelf (daar ben ik heel blij mee – zie onder), maar dat die nog steeds nodig zijn; je zou toch hopen dat een belangrijke verklaring voor deze vrouwelijke ondervertegenwoordiging – impliciete bias – nu onderwijl een algemeen gekend en begrepen fenomeen is. De Gendered Conference Campaign heeft alle redenen waarom die ondervertegenwoordiging een vorm van schade is op een rijtje gezet, en heeft ook helder op een rijtje gezet wat er aan te doen is. En dus dat organisatoren (m/v) van events die door mannen gedomineerd worden – denk maar aan de G10 over filosofie en economie, en het symposium over vrije wil – weten dat ze voorbij hun directe impliciet-sexistische impulsen moeten gaan als ze vrouwen gelijke kansen willen geven om hun stem te laten horen in het publieke debat.

Maar dit is een sombere noot vanuit de hoek van mensen die al jaren proberen iets te doen aan de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de filosofie, en die onvoldoende vooruitgang zien. Die sombere noot moet het belang van deze actie niet overstemmen. Uiteraard is het ontzettend goed dat deze vrouwelijke redacteuren het invloedrijke podium van Filosofie Magazine gebruiken om voor deze kwestie aandacht te vragen, en hier een debat over willen aanzwengelen. Dus, hier mijn bijdrage aan #ikschrijf, specifiek vanuit de invalshoek van de academische filosofie.

Eerst wil ik iets zeggen over filosofen in het Nederlandse publieke debat. Wat me opvalt is dat filosofen die veelvuldig geprogrammeerd en/of geïnterviewd worden, vaak filosofen zijn die een boek hebben geschreven – een toegankelijk Nederlandstalig boek voor een breed publiek wel te verstaan, geen doorwrocht filosofisch boek bij Oxford University Press.  Ga even door je geheugen wie de filosofen zijn die je vaak ziet terugkeren in het publieke debat, en het zijn bijna allemaal filosofen die minstens één toegankelijk boek in het Nederlands hebben gepubliceerd, liefst nog met een opruiend idee. Nu ken ik heel veel interessante vrouwelijke filosofen die verbonden zijn aan universiteiten, maar weinigen van hen hebben een of meerdere boeken voor een breed publiek geschreven. Marli Huijer is een uitzondering – en het is dan volgens mij ook geen toeval dat Marli Denkeres des Vaderlands is geworden. Maar maakt dat de vrouwelijke academisch filosofen van Nederland die geen Nederlandstalig boek geschreven hebben daarom minder interessante denkers? Ik denk het niet. Integendeel – ik noem er maar een een paar die me zo te binnen schieten –  Bernice Bovenkerk, Beate Roessler, Annemarie Kalis, Maureen Sie, Fleur Jongepier, Dascha Düring, Pauline Kleingeld, Martine Prange, Catarina Dutilh Novaes, Helen De Cruz, Annemie Halsema, Marie Göbel, Yolande Jansen, Sabine Roeser, Tamar de Waal, Elselijn Kingma, Maartje Schermer, Inez de Beaufort, Caroline Harnacke, Katrien Schaubroeck, Chantal Bax, en vele anderen hebben veel interessants te melden – en gemeld – maar dan wel in Engelstalige boeken, academische tijdschriften en in bundels. Voor zover ik weet hebben deze vrouwen nauwelijks Nederlandstalige boeken gericht op een breed publiek geschreven. Verklaart de fixatie van programmamakers en journalisten voor filosofen die toegankelijke Nederlandstalige boeken geschreven hebben ten dele waarom het denkwerk van vrouwelijke filosofen zo slecht onderbelicht is?

Intermezzo. Denk je dat er aan de universiteiten in Nederland niet veel vrouwelijke filosofen werken? Kijk dan eens in het ledenbestand van de Landelijke Onderzoeksschool Wijsbegeerte – daar staan minstens 150 vrouwen vermeld met hun contactgegevens. 

Dus, eerste hypothese, die ook de vrouwelijke redacteurs van het vrouwifest opwerpen: vrouwelijke filosofen publiceren minder (breed toegankelijke Nederlandstalige) boeken dan mannen. Mij lijkt die hypothese plausibel, wat dan de vraag oproept hoe dit te verklaren is. Als ik naar mezelf kijk, merk ik dat ik nadat ik mijn onderwijs gegeven heb, promovendi begeleid, onderzoeksaanvragen geschreven, administratie afgehandeld, peer review & redactiewerk afgerond, bestuurstaken vervuld, onderzoek verricht en gepubliceerd, en mijn bijdrage geleverd heb aan ‘maatschappelijke dienstverlening’, dat mijn veel-te-lange werkweek er op zit. Ik heb ook nog 2 kinderen waar ik tijd voor wil bewaren, probeer 8 uur per nacht te slapen, en doe de helft van het huishouden. Dus heel af en toe eens een stukje voor deze blog of Crooked Timber lukt me nog wel, and that’s it. Ik heb zelf zo’n 90 academische artikelen gepubliceerd (in het Engels en Nederlands) en nog een dozijn of twee boekrecenties en kortere stukken – wat in woordenaantal grofweg het equivalent is van zo’n 8-tal boeken. Als citaties een betrouwbare indicator zijn, heb ik alles behalve te klagen over de invloed van die stukken bij andere wetenschappers, studenten en in de samenleving. Maar hoeveel Nederlandstalige publieksboeken heb ik geschreven? Geen enkel. Zou ik dat willen? Tuurlijk – ik heb ideeën zat. Waar doe ik het dan niet? Wel, eenvoudig, ik kom er niet toe. Het wordt wel gewaardeerd als academisch filosofen dat doen, maar het hoort niet op het lijstje van kerntaken van ons beroep – en dat geldt voor die andere zaken die onze  50+ urige werkweek vullen wel. Daarom ben ik ook helemaal niet verbaasd dat de twee vrouwelijke filosofen die op de longlist van de Socratesbeker staan – Simone van Saarloos en Tinneke Beeckman – zelfstandige publicisten zijn. Voor hen is boeken schrijven wél een kerntaak van hun beroep.

Zijn er redenen waarom mannen meer tijd zouden hebben die ze aan het schrijven van boeken kunnen besteden? Ik weet het niet. Ik weet wel dat in de samenleving als geheel een groter deel van de organisatie en het effectieve werk in het huishouden op de schouders van vrouwen terecht komt; in zoverre dat voor filosofen ook geldt, zou dat een deel van de verklaring kunnen zijn. Misschien is het voor vrouwen moeilijker om een contract bij een uitgever te krijgen – maar daar heb ik zelf nog geen enkele evidentie van gezien, ook niet in de categorie anekdotische informatie. Misschien wordt er meer een beroep gedaan op vrouwelijke filosofen aan universiteiten voor commissiewerk, precies omdat ze zo ondervertegenwoordigd zijn? Dat lijkt me een zeer plausibele hypothese, maar de vraag is in hoeverre dit kan verklaren dat vrouwen minder publieksfilosofie boeken schrijven. Misschien vergt het schrijven van een publieksboek wel dat je even heel egocentrisch alle andere taken die collega’s, studenten, de buitenwereld en familie op je bordje gooien er voor een paar maanden weer met evenveel kracht er van af gooit – nou, dat lijkt me nu typische iets wat vrouwen niet in dankbaarheid afgenomen wordt (gendernorm: we’re here to care and nurture), en waar sommige mannen veel minder moeite mee hebben. Misschien worden mannen meer ‘vrijgesteld’ door onze sociale structuren en sociale normen om te kunnen schrijven. Misschien slaan vrouwen onvoldoende met de vuist op tafel om die vrijstelling af te dwingen. Dit lijken mij allemaal plausibele hypotheses, maar overtuigend bewijs heb ik er niet voor. Het blijft voor mij toch onduidelijk waarom er veel minder vrouwelijke filosofen (verbonden aan universiteiten) boeken schrijven dan mannen.

Dit brengt ons bij de tweede grote vraag van #ikschrijf: waarom zijn vrouwen ondervertegenwoordigd in het publieke debat? Daar lijkt mij een heel belangrijke verklaring dat programmatiemakers (journalisten, etc.), net als de rest van de menselijke soort, bij ’topfilosofen’ of ’topdenkers’ of ‘inspirerende sprekers met goede ideeën’ direct een man in hun hoofd zien op-poppen – een fenomeen dat in de cognitieve psychologie gekend staat als impliciete bias. Dat impliciete bias bestaat en dat we er allemaal (mannen én vrouwen!) in meer of mindere mate last van hebben, dat wordt door wetenschappers als een empirisch gegeven gezien. Het empirische feit op zich is geen goede reden om ons schuldig te gaan voelen. Maar dat programmamakers geen moeite doen om zich te verdiepen in de biases die van toepassing zijn op hun programmering, dat is hen wel kwalijk te nemen — al helemaal omdat zij,  bijvoorbeeld op twitter, al herhaaldelijk zijn gewezen op de eenzijdige programmering. Maar om een of andere voor mij volkomen onbegrijpbare reden (behalve dan het vrije-markt principe “U vraagt, wij draaien”) denken de programmamakers dat een Michael Sandel of een Slavoj Žižek dan toch interessanter zijn dan een vrouwelijke topfilosoof zoals, bijvoorbeeld, Jennifer Saul, Sally Haslanger, Laurie Paul, Elisabeth Anderson, Anne Phillips, Lea Ypi, Lisa Herzog, Beate Roessler, of Debra Satz (opnieuw, ik noem maar wat namen die bij me opkomen, we kunnen er met de bloggers van BNI zonder moeite een paar dozijn voor u op een rijtje zetten). Blijkbaar vinden de publieke programmeerders iemand waarvan de boeken in het Nederlands zijn verschenen én die ofwel retorisch extreem getalenteerd is, ofwel ons op een provocerende manier kan entertainen, interessanter dan vrouwen die, al dan niet op een rustige wijze, een goede filosofische reflectie kunnen houden. [Overigens, dat roept heel belangrijke vragen op over wat er in het publieke debat nog onder “filosofie” wordt verstaan, maar dat terzijde.]

Als we met #ikschrijf het debat willen aanzwengelen, is het dus belangrijk om niet alleen te achterhalen waarom er zo weinig vrouwelijke filosofen boeken schrijven, maar ook waarom we zo gefixeerd zijn op filosofen die boeken schrijven (zijn artikelen of hoofdstukken of blogposts dan geen bron van filosofische kennis?) en waarom zoveel interessante vrouwelijke filosofen over het hoofd worden gezien bij programmeringen.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

3 Comments

  1. Hoi Ingrid
    dank voor deze bijdrage. Heel overtuigend. Ik ging even die longlist van 20 boeken af van de Socratesprijs 2016. Van de 20 auteurs hebben 6 een aanstelling aan een universiteit, en 3 hebben dat gehad (als ik alles goed heb gegoogled):
    Bastiaan Rijpkema – aio Leiden
    Maarten Boudry – post doc Gent
    Marcel Becker – UD Gent
    Herman de Regt – UHD Tilburg
    Paul Verhaeghe – hgl Gent
    Rene ten Bos – hgl Nijmegen
    Gerard Visser – gepensioneerd UD Leiden
    Paul van Tongeren – emeritus hgl Nijmegen
    Samuel Ijsseling – emeritus hgl Leuven (inmiddels overleden)
    De conclusies van dit mini-onderzoekje lijken dus te zijn:
    1) de meerderheid van de publieksfilosofie wordt inmiddels geschreven door mensen buiten de academie. En inderdaad, op de filosofische “popfestivals” wordt nog eens extra ingezoomd op de publieksfilosofen.
    2) van degenen met een academische affiliatie (9), zijn er 3 gepensioneerd, 4 anderen 55+, en 2 zijn aan het begin van hun carriere. Dus dat bevestigt het beeld dat je schetst, maar wel gedifferentieerd naar carrierefase: de incentives en/of werklast zetten mensen tussen de 30 en 55 op de universiteit er toe aan geen Nederlandse boeken meer te schrijven. Je daaraan onttrekken kan alleen als je niet meer onderzoeksbeurzen hoeft binnen te halen (of daarop geen kans meer hebt…), geen zwaar bestuurswerk hoeft te doen, maar ook: net wat minder zwaar begint te tillen aan de zoveelste Engelstalige publicatie. (ook een mogelijkheid: deze 55plussers zijn nog opgevoed in een tijd dat Nederlands publiceren gebruikelijker was, dus zijn de laatste der mohikanen).
    3) Dat roept bij mij wel de vraag op met name waarom in die categorie 55-75 jarigen niet wat meer vrouwelijke academische schrijvers zitten. De dingen die je daar in algemene zin over zegt gaan vooral over de mid-life belasting op zowel werk als thuis (waaraan vrouwen zich minder gemakkelijk willen/kunnen onttrekken), maar het lijkt als je dit steekproefje volgt in de mid-life fase voor zowel mannen als vrouwen aan de universiteit ondoenlijk Nederlandse boeken te schrijven (mogelijke alternatieve verklaring: in deze oudere jaarlagen zijn er toch minder vrouwen in de filosofie qua percentage dan in de jaarlagen daaronder).
    Dit alles gebaseerd op een onrepresentatieve steekproef, maar de resultaten bevestigen wel mijn eigen indruk. Een normatieve evaluatie van dit alles laat ik voor vandaag maar even achterwege. Er zou veel moeten veranderen om deze trend te keren.
    PS Onderzoek even uitgebreid naar longlist 2015. kon het niet laten (zie hieronder). resultaten zijn nagenoeg identiek:
    – 2 van de 20 vrouwen, dus niet beter dan 2016.
    – Academische affiliatie: 10 van de 20. 3 emeriti, 5 collega’s van 55+, en slechts 2 55- (ditmaal wel in midlife fase). Misschien moet men een bepaalde rijpheid hebben om een Nederlands boek te schrijven… Onder de namen van deze nog actieve collega’s van 55+ (zowel 2015 als 2016) zie ik overigens veel namen van mensen die volgens mij hun hele leven al Nederlandse boeken schrijven. Dus dat bevestigt wat ik hierboven zei: het lijkt ook een generatieding.
    rene ten bos – hgl 55+
    willem witteveen – hgl 55+
    wilem schinkel – hgl 55-
    Ger groot – ud 55+
    Jos de Mul – hgl 55+
    HAns Achterhuis – emeritus hgl
    Tim de Mey – UD 55-
    Herman de Dijn – emeritus hgl
    Abram de Swaan – emeritus hgl
    Paul van Bendegem – hgl 55+

  2. Dank voor je speurwerk, Rutger!
    Wat je vraag over de 55-75-jarigen betreft: ik denk dat daar de hypothese klopt dat er in dat cohort heel weinig vrouwen waren. Als je kijkt naar de leeftijdsopbouw van de groepen mannelijke versus vrouwelijke filosofen verbonden aan Nederlandse universiteiten, is die bij de vrouwelijke filsoofen veel “jonger” dan bij de mannelijke filosofen (wat helemaal strookt met de algemene empirische feiten over de langzame vermindering van de gender kloof onder wetenschappers).
    Ik denk dat een belangrijke manier om deze trend te keren zou zijn dat Nederlandstalige publieksfilosofie gerekend wordt tot de kerntaken van de academisch filosofen. Niet *ter vervanging* van peer-reviewed artikelen (want wie echt aan de cutting edge van een filosofische discussie zit, moet met de anderen die daaraan aan ’t werken zijn in debat en zijn/haar werk door hen laten beoordelen, en die andere specialisten werken doorgaans niet in Nederland of Vlaanderen). Maar een meer gebalanceerde evaluatie van de publicaties van academisch filosofen zou wel beter zijn – tenminste, als we willen dat het denkwerk van academisch filosofen ook, in een meer toegankelijke vorm, beschikbaar wordt voor een breder publiek. Op papier is overigens deze trend ingezet (met het nieuwe SEP_protocol), maar met nieuwe regels vervang je nog niet zo snel de sociale normen die in een bepaald beroep heersen.

  3. Beste Ingrid,
    Waarom schrijven filosofen vaker dan filosofes een Nederlandstalig boek dat in de prijzen valt? Dank voor je analytische bijdrage, en je voorstel om deze vragen verder uit te zoeken. Ik denk net als jij dat er binnen de huidige maatschappelijke/ professionele condities, door vrouwen vermoedelijk vaker dan door mannelijke filosofen, een keuze ervaren wordt tussen academische taken en zelfstandig schrijverschap – en het lijkt me zinvol dit nader te bewijzen.
    Ook je voorstel om niet alleen boeken mee te tellen om in aanmerking te komen voor de jaarlijkse prijs lijkt me op zich zinvol, maar zou dit ook het aandeel vrouwelijke winnaars zou kunnen verhogen? Heeft de Socrates wisselbeker met het criterium ‘ boek’ al een verstopte genderbias? Want dat lijk je te suggereren, als ik goed lees. Schrijven vrouwen wellicht relatief vaker een filosofisch essay dan een boek? Ik waag het dat te betwijfelen.
    Mijn voorstel zou in een andere richting gaan, namelijk om die keuze tussen academische taken en zelfstandig schrijverschap te vermijden door de professionele (academische) condities onder handen te nemen (je wijst daar in je reactie aan Rutger al naar), condities die ook al om andere redenen dan de genderbias aan herziening toe zijn: het zijn i.h.b. de publicatie-eisen aan de academie die filosofen wegleiden richting specialisme en weg van een breder, Nederlandstalig publiek.
    Die academische eisen zouden wel eens op gespannen voet kunnen staan met een oorspronkelijker ideaal van goede filosofie; een ideaal bovendien waarnaar de eisen voor de Socrates Wisselbeker-shortlist nog wel wijzen. Hoe komen we op het idee dat de kwaliteit van filosofische uitspraken zou afhangen van het aantal peer-reviewed publicaties (dus van gezag door expertise)? Hangt die kwaliteit niet veel meer af van een kritische en zo meerstemmig mogelijke discussie met een breder publiek?
    Filosofen zouden in het laatste geval dus juist, en in de eerste plaats, voor een breed publiek moeten schrijven – waarmee tegelijk werken aan de academie en kansrijke kandidering voor de Socratesbeker elkaar, tenminste voor vrouwelijke filosofen, niet langer min of meer uitsluiten. Ik ben het dus niet eens met de strekking van je laatste alinea hierboven: het peer-reviewed werk leidt wellicht tot groter specialisme, maar niet per se tot interessantere filosofie. Dat disciplinaire filosofie de standaard werd voor filosofie, is dat niet een historische aberratie die toe is aan herijking? Met in gedachten uiteraard Socrates himself, die tegenover de experts van zijn tijd zijn rolopvatting als de non-expert, de vragensteller, de vroedvrouw en de horzel overtuigend heeft waargemaakt.
    Laten we dus ook daar eens een goed gesprek over hebben, hoeveel expertise nodig is voor belangrijke filosofische bijdragen. En wat voor soort criteria – die van de wisselbeker of die van de academische filosofie, of nog andere, nieuwe, gender-unbiased – daarvoor een wenselijke maat zouden zijn. Dus die vraag die je terzijde wilt stellen (wat er in het publieke debat nog onder “filosofie” wordt verstaan, of moet worden verstaan) zou wat mij betreft juist centrale aandacht verdienen.
    Het mes snijdt met dit voorstel aan twee kanten: interessantere filosofie én meer zichtbare, schrijvende, vrouwelijke filosofen die ook de Wisselbeker eens winnen..
    Tegelijk denk ik (anders dan Rutger Claassen) dat ook de huidige academische ‘ incentives’ , hoe dwingend ze ook lijken, niet per se dwingen tot een keuze tussen academie en zelfstandig schrijverschap, maar met enige eigenwijsheid ook getrotseerd kunnen worden. Ook door de generatie van 30-55 die Rutger Claasen beschrijft. Of zijn onze generatiegenoten zo braaf, en wellicht daaronder de vrouwen nog braver? Als tegenvoorbeeld geef ik graag mijn eigen proefschrift (Monsterbezwering) waarmee ik op de shortlist van de Socrates wisselbeker stond in 2003, met 4 hoogleraren – alle oudere, gevestigde mannen. Hoewel ook toen al de (impliciete) norm was om je dissertatie in het Engels te schrijven, voor een klein publiek, koos ik doelbewust voor een toegankelijk geschreven, Nederlandstalig proefschrift, dat ook als handelsexemplaar verscheen. Daardoor kon ik mijn werk met een veel royaler publiek delen – en werd ik bovendien wijzer dan van de blootstelling in mijn kleine kring van academische filosofen.
    met hartelijke groet,
    Martijntje Smits

Comments are closed.