Door Chantal Bax (Onderzoeker Radboud Universiteit Nijmegen)

We kennen inmiddels allemaal de getallen: hoewel al jaren een groot deel van de studenten filosofie van het vrouwelijk geslacht is, neemt het percentage vrouwen sterk af wanneer we naar de volgende treden op de academische ladder kijken. Anthonie Meijers zette eind 2013 de ontluisterende cijfers op een rij: er waren destijds 110 voltijd universitair docenten werkzaam aan de 11 Nederlandse filosofiefaculteiten, van wie 25 vrouwen; van de 45 universitair hoofddocenten waren er 5 vrouw en van de 65 hoogleraren 7. Op mijn eigen faculteit moesten we tot maar liefst 2014 wachten op de allereerste vrouwelijke hoogleraar filosofie, en zij blijft vooralsnog de enige (van het toch niet geringe aantal van 10).

Er is – terecht en gelukkig – de laatste jaren veel debat over deze situatie en in dit stuk wil ik daaraan een bijdrage leveren door het te hebben over de mensen achter de zojuist genoemde getallen. Uiteindelijk gaan deze percentages immers over personen van vlees en bloed. Maar om precies te zijn wil ik het hebben over hoe het voortdurende seksisme in de filosofie sommige mensen tot grote hoogte doet stijgen en anderen juist tot tweederangs burgers maakt, als zij überhaupt al worden opgenomen in de filosofische gemeenschap. De schrijnende verhalen die vrouwelijke filosofen kunnen vertellen over hun ervaringen (zie deze site voor een scala aan voorbeelden) zijn illustratief voor de wijze waarop de huidige academische filosofie vrij letterlijk mensen maakt – en breekt.

Nu is een dergelijk mechanisme niet voorbehouden aan de filosofie of de universiteiten; meer in het algemeen kan gesteld worden dat instanties en organisaties mensen niet slechts passief tot hun leden, werknemers, cliënten, afnemers etc. rekenen, maar ook actief bepaalde personen selecteren en creëren. De bekendste proponent van dit idee is Michel Foucault. Aan de hand van ontwikkelingen in o.a. de psychiatrie en het gevangeniswezen heeft hij laten zien dat schijnbaar objectieve termen als “geesteszieke”, “delinquent” en “homoseksueel” geen onveranderlijke labels zijn voor altijd al bestaande persoonsvormen. Het zijn eerder historisch gegroeide concepten die ook pas met hun intrede in onze samenleving de figuren waar zij naar verwijzen in het leven roepen. Volgens Foucault is dit tekenend voor alle moderne instituties, van consultatiebureau tot middelbare school en van ziekenhuis tot rechtbank: dit zijn als het ware machines die bepaalde type personen niet zozeer tot zich nemen als wel voor het eerst laten ontstaan. Mensen worden niet als crimineel dan wel voorbeeldburger geboren maar daartoe gemaakt.

Foucaults theorie wordt wonderwel geïllustreerd door de academische filosofie, die op haar beurt weer haarfijn laat zien hoe dit gepaard gaat met allerlei hiërarchieën en uitsluitingsmechanismen. Ook van een term als “filosoof” kunnen we namelijk zeggen dat het – nog afgezien van het feit dat het geen beschermde titel vormt – geen objectieve term is die verwijst naar bepaald type persoon dat ook voorafgaand aan het academische systeem zou bestaan. Filosofen worden geproduceerd door de filosofiefaculteiten, en zoals de cijfers aantonen, gaan er niet heel veel meer mannen dan vrouwen deze machine in, maar rollen er wel aanzienlijk meer mannen dan vrouwen uit. Hieruit blijkt dat er niet slechts sprake is van een neutraal opleidings- en selectieproces, maar van een mechanisme waarbij sommigen de kans krijgen om tot volle bloei te komen, terwijl anderen al in de knop worden gebroken. Want in de mal waarmee mensen tot filosoof worden gemaakt, passen nog altijd voornamelijk mannen.

Geheel in de geest van Foucault is dit ook een mechanisme dat zichzelf vrij makkelijk in stand houdt. Als vrouwen systematisch minder steun in de rug krijgen in hun academische ontwikkeling – minder vaak worden uitgenodigd voor conferenties en bundelbijdragen bijvoorbeeld, structureel slechter beoordeeld worden in onderwijsevaluaties, en bij voorbaat een lagere kans maken op NWO beurzen – raakt hun cv welhaast vanzelf achterop. Dit komt niet omdat zij inherent minder filosofisch of carrièregericht zijn (zoals je algemener wel eens hoort in discussies over het glazen plafond), maar omdat zij simpelweg in een context moeten opereren die hen niet gunstig gezind is. 

Zo blijft seksisme in de filosofie zichzelf op tweeledige wijze reproduceren. Mannen worden niet alleen systematisch tot “betere” filosofen gevormd, vrouwen worden ook aan de lopende band tot ogenschijnlijk minder geschikt materiaal gemaakt. Dit zorgt bovendien dat degenen die over promoties en aanstellingen gaan, hun handen in onschuld kunnen wassen: zij kiezen immers steeds slechts voor de best gekwalificeerde persoon. Niet zelden is een man dat dus echter deels pas bij gratie van vrouwelijk talent dat al eerder is beknot of geknakt.

Het resultaat: vrouwen worden buitenproportioneel vaak gedwongen hun heil te zoeken buiten de (academische) filosofie, keren de universiteit zelf de rug toe omdat ze weigeren tweede viool te spelen, blijven steken op lagere posities of moeten zich dubbel zo hard bewijzen om hogerop te komen. Voor de filosofie zelf betekent dit bovendien dat het een vakgebied is waarin voor een groep die toch de helft van de bevolking uitmaakt, nog steeds nauwelijks plaats is.

Maar dat is geen situatie die voor altijd hoeft voort te bestaan. De Foucaultiaanse machinemetafoor die ik heb gebruikt, helpt om te laten zien waarom de achterstelling van vrouwen een hardnekkig probleem is dat bovendien niet per se door kwade opzet wordt geleid. Het moet echter niet de indruk wekken dat we ons neer dienen te leggen bij wat een onontkoombare wetmatigheid zou zijn – machines kunnen immers ook opnieuw worden afgesteld. Net zoals vrouwen niet intrinsiek minder filosofisch zijn, is de filosofie niet noodzakelijkerwijs misogyn. Tenminste niet als we dat oprecht niet willen.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

4 Comments

  1. Beste Chantal,
    Het patroon is duidelijk, de mechanismen erachter achterhalen blijft een moeilijke puzzel.
    Graag wil ik iets opmerken over het artikel waarnaar gelinkt wordt om de opmerking “en bij voorbaat een lagere kans maken op NWO beurzen” te onderbouwen. Albers heeft in PNAS namelijk geargumenteerd dat er hier sprake is van de Simpsons-paradox: vrouwen zijn oververtegenwoordigd in domeinen waar het succespercentage van de beurzen kleiner. (Zie http://www.pnas.org/content/112/50/E6828.full; er is ook een repliek van de auteurs.) Daarbij kunnen we ons afvragen of die laatste bevinding alsnog een vorm is van gender-discriminatie, maar er zijn argumenten voor en tegen deze conclusie; consensus is er allerminst over. (Ook Volkers en Steenbeek hebben in PNAS een repliek op de geciteerde studie, met weerwoord van de originele auteurs.)
    Vriendelijke groeten,
    Sylvia

  2. Dankjewel voor je artikel. De cijfers liegen er niet om dat er proportioneel minder vrouwen blijven plakken in academia. Het lijkt me alleen sterk dat ‘het systeem’ actief vrouwen achterstelt, in tegendeel. Ook in de lijn van Foucault zou ik willen stellen dat sociale normen onder het juk van discipline worden geïnternaliseert. Of er sprake is van discriminatie of niet, ik denk dat het voor een individu van welke gemarginaliseerde groep dan ook belangrijk is om niet te vervallen in een slachtofferdenken. Juist dat staat emancipatie in de weg.

  3. De aandacht die (vrouwelijke) filosofen vragen voor de observatie dat er nog steeds minder vrouwen een plek verkrijgen in de academie stuit regelmatig op negatieve reacties. In mijn ervaring wordt er heel vaak op een impliciete manier ad-hominem gereageerd als het over de positie van vrouwen in de filosofie gaat. Dus vandaar dat ik bepleit dat vrouwelijke hoogleraren en ook mannelijke filosofen zich actief in deze discussie mengen, want op hen zijn de meeste ad-hominems die aan vrouwelijke filosofen gericht worden die geen hoogleraar zijn niet toepasbaar.
    Mijn eigen inschatting is dat vele mensen over deze discussie een mening klaar hebben, maar nooit eens serieus naar de evidentie gekeken hebben. Sylvia heeft gelijk dat de resultaten van de PNAS-studie voor discussie vatbaar zijn (maar er zijn ook reacties geweest op de reactie van Albers, deels op sociale media). Echter, de beschikbare studies over hoe impliciete bias in de wetenschap vrouwen benadeelt zijn zo eenduidig, dat ik niet weet wat we anders kunnen besluiten dan dat vrouwen in de wetenschap minder kansen krijgen van mannen (en dat is het relevante normatieve criterium, lijkt me). Er zijn zoveel empirische studies over hoe vrouwen in intellectuele & leiderschapsrollen voor hetzelfde gedrag minder positief (negatiever) beoordeeld worden. Dat lijkt mij inderdaad ‘discriminatie’ – ook al is die niet noodzakelijk intentioneel – en dus zijn de mensen die ‘het systeem’ bevolken moreel verplicht om na te gaan hoe ze hier iets aan kunnen doen.
    Ik ben het dus helemaal met Chantal eens.
    Zie voor mijn oordeel, met een link naar een paper dat onderbouwt dat vrouwen geen gelijke kansen krijgen: http://www.dub.uu.nl/artikel/column/vrouwen-krijgen-geen-gelijke-kansen-wetenschap.html
    Daarnaast zijn er nog een aantal mechanismes die vaak genoemd worden in de literatuur over gender & organisaties, maar waarvan ik niet weet of er studies over bestaan. Zou zouden leidinggevenden met macht, die in staat zijn te bepalen wie er een kans krijgt/een positie krijgt, intuïtief/instinctmatig kiezen voor een 20 of 30 jaar jongere versies van zichzelf: zo reproduceert de witte mannelijke wetenschappers zichzelf. En, wat ik al vaker geobserveerd hebt: heeft een vrouw een idee, is de kans groot dat de reactie lauw is (of ze wordt genegeerd); komt een man wat later met een gelijkaardig voorstel, wordt het als briljant ontvangen. Wie getraind is in het observeren van genderdynamiek, en vaak in overleggen of vergaderingen zit, kan het observeren. Maar of iemand dit ook al wetenschappelijk onderzocht heeft, weet ik niet.

Comments are closed.