Door Aldo Houterman (Promovendus Erasmus Universiteit Rotterdam)

Het stuk ‘Cruijff en ik’ van Jan Mulder uit de Volkskrant van 25 maart is een prachtig eerbetoon aan Cruijff als voetballer. Mulder, die bij Ajax in ’72-’73 een jaar lang de dubbelrol had van zowel medespeler als toeschouwer van “de nummer 14”, noemt Cruijff een “revolutionair met razende dribbels” waarmee hij “elektrische lading” opwekte in het stadion. Ondanks zijn grote bewondering voor Cruijff, wijst Mulder diens wijsheid dat voetbal ‘met het hoofd’ wordt gespeeld van de hand. Cruijff liet op het voetbalveld namelijk het tegenovergestelde zien. “Johan speelde voetbal met de voeten. Pas daarna kwam het hoofd in actie”, aldus de man die de passes uit Cruijffs voeten heeft mogen ontvangen.

Het hoofd en het brein

Mulders bewering dat de voeten van Cruijff belangrijker zijn dan het hoofd, lijkt in tegenspraak met de gangbare opvatting om lichaamsbewegingen vanuit een centraal controleorgaan te verklaren. Een moderne vertegenwoordiger van deze opvatting is Dick Swaab, die in Wij zijn ons brein schrijft dat alles wat we doen, denken en laten door de hersenen wordt aangestuurd. Lichaamsbewegingen zouden achtereenvolgens worden gecontroleerd, opgeslagen en uitgewerkt door het centrale deel van ons zenuwstelsel dat ‘brein’ wordt genoemd. Deze commandotoren hoog boven op het lichaam zendt opdrachten uit via afvoerende zenuwen aan de spieren en organen. Dit model impliceert dat het talent van Johan Cruijff zich ergens in zijn grijze massa bevond. Zijn voeten voeren slechts opdrachten uit – in theorie zouden ze verwisseld kunnen worden met de voeten van iemand anders.

Deze spanning tussen het primaat van het brein (Swaab) en de voeten (Mulder) zouden we kunnen omzeilen door aan het hoofd een dubbele betekenis toe te kennen. Wanneer Mulder beweert dat na de voeten het hoofd in actie komt, bedoelt hij dat niet de hersenen, maar het nadenken achter de voeten aanhobbelt. Neurowetenschappelijk onderzoek zou deze invulling ook ondersteunen: activatiepatronen in het brein zijn de werkelijke oorzaak van ons gedrag, en niet een gedachte zoals ‘Ik ga nu een hakje geven achter mijn standbeen langs’. De cognitieve-neurowetenschapper Victor Lamme stelt in De vrije wil bestaat niet dat we ons pas bewust worden van het resultaat van beslissingen die ons brein al genomen heeft – dat bijvoorbeeld het hakje een geslaagde actie was. Ons hoofd, in dit geval in de vorm van onze gedachtes waarvan we ons bewust zijn, zouden we pas achteraf gebruiken.

Deze theorie sluit intuïtief goed aan op voor iedereen herkenbare ervaringen dat lichaamsbeweging ons vaak het beste afgaat als we daarbij niet na hoeven te denken. Topsporters voeden dit idee als ze in interviews verklaren dat ze het best presteren als ze het gevoel hebben dat hun acties hen ‘overkomen’. Een voetballer zou direct de bal spelen in een gat tussen twee verdedigers zonder dat hij daarover hoeft te beslissen – de voet is de gedachte namelijk vóór. De geoefende sporter ‘in flow’ verschilt van een beginnende autorijder, die de situatie op een verkeersplein nog moet leren overzien en de juiste versnelling nog bewust moet kiezen.
Toch wordt de uitvlucht van de voeten die aan het nadenken vooraf gaan meteen al teruggefloten door Mulders tekst. Hij schrijft: “Het menselijk lichaam kan weinig zonder aandrijving vanuit de hersenen, zo niet dat van Cruijffie.” Op andere plaatsen in de tekst gebruikt Mulder ook herhaaldelijk ‘de hersenen’ in plaats van ‘het hoofd’. Hij moet dus wel gemeend hebben dat de voeten voorafgaan aan de grijze massa, bij Cruijff althans.

Maar dan stuiten we op de toch wel opzienbarende these dat lichaamsbewegingen geen centrale controle nodig hebben. Als voetbewegingen voorafgaan aan de hersenen, dan kan het brein dus geen commandocentrum zijn voor al ons doen, denken en laten. Is het wel mogelijk om, zoals Mulder doet, de verhouding tussen hersenen en lichaamsbeweging om te keren? Is Cruijff inderdaad op te voeren als een verlosser van de obsessie met het brein?

Een blauwdruk van onze lichaamsbewegingen?

Gek genoeg lijkt zelfs een aantal hersenonderzoeken Mulders radicale positie te ondersteunen. In een onderzoek uit 2004 werden concertpianisten en andere proefpersonen onder een fMRI-scanner werden gelegd, terwijl zij de opdracht kregen om hun vingers te bewegen. Het resultaat hiervan was dat er bij de concertpianisten minder neuronale activiteit waarneembaar bleek in verschillende delen van het brein. In navolging van dit onderzoek legden Naito en Hirose in 2014 ook FC Barcelona-spits Pablo Neymar Jr. onder de hersenscanner. Ze vroegen hem en een aantal andere sporters om enkele seconden hun enkel te draaien, wat een kenmerkende beweging voor een voetballer is. In vergelijking met drie voetballers die op lager niveau spelen, een amateurvoetballer en twee zwemmers, was er bij Neymar substantieel minder activiteit te zien in de motorische cortex, het deel van de hersenen dat geassocieerd wordt met bewegingen van het lichaam.

Nu kunnen we deze resultaten op verschillende manieren verklaren, maar in ieder geval tonen ze aan dat activiteit in de motorische cortex niet altijd een blauwdruk is van lichaamsbewegingen. De experimenten wijzen er eerder op dat een talentvolle muzikant of voetballer minder ‘aandrijving’ nodig heeft vanuit een motorisch controleorgaan. De verschillen in hersenactiviteit lijken ook iets te zeggen over hoe vertrouwd bepaalde lichaamsbewegingen voor experts zijn geworden. Pablo Neymar verklaarde na de test al van jongs af aan veelal op blote voeten te hebben gespeeld met meer dan vijftig verschillende balsoorten. Jarenlang elke dag op straat voetballen cultiveert de pezen, zenuwbanen, gewrichten en beenderen. Doordat deze organen op elkaar ingespeeld zijn geraakt hebben ze minder sturing van bovenaf nodig voor dezelfde beweging. Het talent van Cruijff begint dus niet van bovenaf, maar vanuit de sporen die de pleintjes in Betondorp over zijn hele lichaam hebben nagelaten.

Merleau-Ponty en de vergissing van de wij-zijn-ons-breintheorie

Hoe lichaamsbewegingen zonder centrale controle op de omgeving gericht kunnen zijn, speelt een aanzienlijke rol in de filosofie van Maurice Merleau-Ponty. Deze levert in zijn Fenomenologie van de Waarneming (1945) kritiek op het toenmalig dominante psychologische model waarin het intellect de ontbrekende informatie aanvult die niet door de zintuigen is aangeleverd. Volgens Merleau-Ponty is de kennis van een voetballer over de snelheid van de aankomende bal geen intellectueel oordeel – het is een oriëntatie van het gehele lichaam op de ruimte die voorafgaat aan het nadenken. Deze lichamelijke vorm van know-how wordt door Merleau-Ponty “motor intentionaliteit” genoemd: hij wijst hiermee ook op vaardigheden van sporters die we doorgaans “intuïtief” of “instinctief” noemen. Zulke kennis is in continue beweging, omdat hij namelijk gegrond is in de toevallige omstandigheid van het lichaam. Loop je bijvoorbeeld langzaam, dan komt de bal vlug op je af; ben je in volle sprint, dan ligt de snelheid van dezelfde pass voor jou een stuk lager.

Zo komt Merleau-Ponty’s analyse van “motor intentionaliteit” mooi samen met wat Mulder omschrijft als “motorisch mysterie”. Hersenactiviteit gaat niet vooraf, maar levert een bijdrage aan de coördinatie – het is een resonantie van het evenwicht dat de voetballer zoekt tussen het lichaam en de bal, het veld en de tegenstander. De vergissing van de wij-zijn-ons-breintheorie is dat lichaamsbewegingen niet door de hersenen worden verwekt uit een van oorsprong indifferent aanbod aan visuele en tactiele prikkels. Voetballer-zijn is intrinsiek verweven met het zien van gaten, afspeelmogelijkheden en gevarenzones. Dit is slechts mogelijk omdat het bewegende lichaam zich afwendt van geruis en precies die stimuli tegemoetkomt die het van betekenis acht.

‘Waarom vraag je ons dat eigenlijk?’

Mulders stuk levert dus bij nader inzien een onwaarschijnlijk bruikbare these: in het contact met de bal en het veld zijn het niet de hersenen, maar de voeten die de overige lichaamsdelen delegeren:

Bij het natuurtalent Cruijff ging het als volgt. De voeten: ‘We hebben een balletje achterom het standbeen gehaakt, de Braziliaan viel om. Mee eens?’ De hersenen: ‘Doen! Waarom vraag je ons dat eigenlijk?

De voetbewegingen van Cruijff gaven vorm aan de ontstane situatie – al dribbelend waren ze het snijpunt tussen lichaam en wereld. De beide enkelgewrichten hielden aan de ene kant het lichaam staande en anderzijds wendden ze de bal aan in de richting van het doel. Omdat het brein van een voetballer pas ontstaat na jarenlang oefenen, zien we onder de hersenscanner slechts het product van lichaamsbeweging – niet haar oorzaak.

De elektriciteit “voordat er in het stadion stopcontacten waren” die Cruijff volgens Mulder opwekte is dus geen eenrichtingsverkeer vanuit het brein, alsof de willoze voeten opdrachten uitvoeren. De logica van lichaamsbeweging is eerder omgekeerd: de situatie op het veld vroeg van Cruijff een specifiek bewegingspatroon.

Cruijffs rushes en kapbewegingen hadden een pulserende impact omdat zijn lichaam kon luisteren naar de bal. Verwikkeld in een zinderende dialoogstijl tussen lichaam en wereld, liet Cruijff met zijn krul tegen FC Den Haag zien dat de bewegingen van zijn voeten synchroon lopen met de snelheid en het effect van de bal. Met de rug naar het doel tastte Cruijffs lichaam de aankomende bal af, klaar om zijn passeerbeweging te voltooien en de bal in vrijstaande positie voor het doel te ontvangen.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

6 Comments

  1. Mooie beschrijving waarbij ik zelf moet denken aan de mooie roman ‘The Art of Fielding’ van Chad Harbach. Daarin beschrijft hij hoe talent door training gecultiveerd wordt, net zolang tot een topsporter, de hoofdpersonage, alle bewegingen vanzelf lijkt te maken.
    Tot het moment dat hij een keer een, ogenschijnlijk onfortuinlijke, fout maakt. Op dat moment raakt hij onzeker over zijn bewegingen. Hij denkt bij iedere bal die hem aangespeeld wordt na. Resultaat: hij vangt niets meer, lijkt opeens al zijn talent kwijt te zijn.
    Krijgt in de situatie waarin te veel wordt nagedacht het denken een te grote invloed, waardoor er kortsluiting tussen lichaamsdelen en de hersenen ontstaat? Is dat wat men onder ‘niet in vorm zijn’ verstaat?

  2. Dank je! Je referentie klopt helemaal, in het boek dat ik aan het schrijven ben over Filosofie en Sport heb ik ook een hoofdstuk aan ‘The Art of Fielding’ gewijd. Hierin ga ik ook nadrukkelijk in op de vragen die je stelt. In de wetenschappelijke literatuur zijn er heel uiteenlopende verklaringen voor het fenomeen ‘choking’ (door na te denken niet meer kunnen handelen) maar de meeste vind ik te veel gecentreerd rondom het brein, zoals ik in mijn stuk ook laat merken.

  3. Prima stuk Aldo!
    Terwijl ik het stuk las realiseerde ik mij hoe belangrijk selectief waarnemen in een groot aantal takken van sport is. Onwillekeurig dacht ik daarbij aan het proefschrift van Adriaan de Groot uit 1946 waarin hij deze vaardigheid bij schakers onderzocht. Voordien dacht men dat goed schaken vooral te maken had met snel en veel rekenen. De Groot veegde de vloer aan met deze opvatting. In een van testen liet hij schakers van uiteenlopende speelsterkte vijf seconde naar een stelling kijken. Vervolgens vroeg hij zijn proefpersonen de stelling te reconstrueren. Grootmeesters hadden daar geen enkele moeite mee, beginnende spelers deden meer fout dan goed. Bij schakers die er qua speelsterkte tussenin zaten correleerden de vaardigheid de stelling te reconstrueren vrij aardig met hun spelniveau.
    Het is in dit verband wel vermeldenswaardig dat goede schakers ook in partijtjes van vijf minuten een behoorlijk peil bereiken. Analytisch denken speelt daarbij slechts een bijrol. Het is een kwestie van zien. Of om met de grote meester te spreken: je begrijpt het pas als je het ziet.

    1. Dank je! Ik ben dat proefschrift al een aantal maal tegengekomen, maar heb het nog niet gelezen. Moet heel invloedrijk geweest zijn, leuk dat je me eraan herinnert!

  4. Prachtig Aldo.
    Zeer verhelderend stuk. Ook met dank aan Mulder voor zijn kiene observatie.

  5. ‘Doordat deze organen op elkaar ingespeeld zijn geraakt hebben ze minder sturing van bovenaf nodig voor dezelfde beweging. Het talent van Cruijff begint dus niet van bovenaf, maar vanuit de sporen die de pleintjes in Betondorp over zijn hele lichaam hebben nagelaten.’
    Ik wil toch even nader kijken naar deze hypothese.
    De bewegingen van Cruijff lijken als vanzelf plaats te vinden, is de observatie van de talloze bewonderaars van deze magiër. Ik ben me rond 1964 voor voetbal gaan interesseren, toen ik Cruijff op de tv als een tovenaar langs enkele spelers zag dartelen. Hij dribbelde langs de doellijn naar links en zo’n beetje vanaf die doellijn krulde hij de bal over de keeper – ik was verkocht.
    Dat is een beschrijving, dat zal duidelijk zijn, die geen recht doet aan wat er op neurobiologisch vlak aan de hand was – net als het citaat van Aldo erboven!
    Omdat de organen minder sturing van bovenaf nodig hebben? Laten we in de eerste plaats constateren dat verschillende spieren en spiergroepen elkaar alleen via het zenuwstelsel kunnen beïnvloeden (in gevallen die hier niet aan de orde zijn ook via hormonen). In het simpelste geval, met name bij reflexen, zal onderlinge beïnvloeding alleen via het ruggemerg (zo wil ik het schrijven) verlopen. Als de zaak wat ingewikkelder wordt, bijvoorbeeld doordat de voetballer ook nog rekening wenst te houden met de bewegingen van zijn medespelers en de route van de bal, dan is ondersteuning van de bewegingen vanuit de hersenen zeker nodig.
    Bij de experimenten die gedaan zijn bij geoefende concertpianisten en bij de voetballer Neymar is minder activiteit in de motorische schors te zien dan bij niet geoefende deelnemers aan deze experimenten. Betekent dat dat de bewegingen van Cruijff en van Neymar niet van bovenaf komen, van het centrale zenuwstelsel (of van het ruggemerg)? Nee, bij complexe bewegingen zijn altijd de grote en kleine hersenen en de rest van het centrale zenuwstelsel betrokken (naast het ruggemerg).
    Hoe zit dat? Om als niet bijzonder getalenteerde pianist of voetballer een grote in het vak te worden zijn er jaren oefening nodig – bij een talent wat minder, maar die zal ook meer kunnen bereiken. Oefenen zorgt ervoor dat in het centrale zenuwstelsel talloze verbindingen worden aangelegd die voor een stuk automatisering zorgen. In het geval van motórische kundigheid geldt dat (ook) voor de kleine hersenen, die met name de coördinatie van bewegingen verzorgen. Daaruit is ook te verklaren dat er bij geoefende personen bij een experiment minder activiteit waar te nemen is (in de motorische centra van de grote hersenen). Er is inderdaad minder activiteit, er hoeft minder ‘gezocht’ te worden naar de juiste beweging, alles ligt al klaar. Maar wel bovenin!
    Hans van den Berg, biologiedocent in ruste

Comments are closed.