Door Fleur Jongepier (Radboud Universiteit Nijmegen)

‘Pleur op,’ had Rutte gezegd, tegen Erdogan-aanhangers die afgelopen zomer een NOS-verslaggever belaagden, tijdens de afgelopen aflevering Zomergasten (link). Ook liet hij weten dat hij het begrip multiculturele samenleving ‘háát’. Hoewel beide punten in recensies door de toonaangevende kranten worden genoemd (recensie NRC (paywall) en Volkskrant) en, ten dele, bekritiseerd, ging het toch vooral over de vraag of we wel of niet de ‘echte’ Rutte zouden hebben gezien.

Wat opvalt is dat niet serieus wordt ingegaan op wat mij het meest schokkende en treurige leek van het hele interview met Rutte: dat hij op een sluwe manier onze ‘normen en waarden’ aan de ene kant gelijk trok dan wel verwisselde met ‘Nederlander-zijn’ aan de andere kant. Met andere woorden, zijn (terechte) kritiek op wat we moeten noemen een multimorele samenleving op een doortrapte manier vertaalde naar een kritiek op de multiculturele samenleving.

Een multimorele samenleving, zou je kunnen zeggen, is een samenleving waar verschillende individuen of groepen er een (radicaal) verschillende moraal op na houden en niettemin één samenleving vormen. Hier valt te denken aan individuen die persvrijheid respecteren en diegene die dat niet doen. Of individuen die vrouwen gelijkwaardig achten aan mannen, en zij die dat niet doen. Of een samenleving waarin de helft van de mensen homorechten steunt, en de andere helft homoseksualiteit ziet als een zonde. In het algemeen: in een multimorele samenleving zijn er individuen of groepen die basale mensenrechten respecteren en zij die dat niet doen.

Zo’n multimorele samenleving is onwenselijk, en het is volgens mij de multimorele samenleving die Rutte in zijn achterhoofd had toen hij terecht waarschuwde voor de naïeve politiek die het motto ‘laat een duizend bloemen bloeien’ nastreeft. Zihni Özdil heeft een soortgelijke kritiek geuit op het feit dat Nederland te lang te tolerant is geweest, en in het kader van multiculturalisme “ultraconservatieve en extreemrechtse clubs” de kans gaf om “stichtingen, scholen, media en internaten op te richten”, met als resultaat dat “het wereldbeeld van veel Turkse Nederlanders zwaar conservatief-religieus, patriarchaal, antisemitisch, homofoob en Turks-nationalistisch is” (link). Er zijn grenzen, harde morele grenzen, aan wat wel en niet door de beugel kan. Die grenzen worden zowel door bovengenoemd Erdogan-aanhangers als de nodige voetbalhooligans bereikt. (Dat ‘pleur op’ voor de laatste groep een beetje een rare reactie is, en dus voor de eerste groep ook, laten we even buiten beschouwing.)

Maar de redenen om een multimorele samenleving te ‘haten’ zijn niet de redenen om een multiculturele samenleving te ‘haten’. Met andere woorden, wijzen op het feit dat als je Nederlander bent je de Nederlandse wetten en rechten dient te respecteren, inclusief persvrijheid en wat al dan niet, is iets anders dan te zeggen dat we ‘dat wat Nederland Nederland maakt’ moeten beschermen, of dat je pas een echte Nederlander bent als je ‘onze’ cultuur en geschiedenis mee krijgt. Erdbrink probeerde terecht nog wat door te prikken, door Rutte te vragen of je werkelijk alleen ‘Nederlander’ kunt zijn als je de Nederlandse cultuur en geschiedenis deelt, in het bijzonder die van de Tweede Wereldoorlog. Rutte’s antwoord was min of meer: toch wel.
Waar de kijker, kortom, getuige van was, was een sluwe truc waarbij respect voor ‘onze’ mensenrechten gelijk werd getrokken met respect voor ‘onze’ nationalistische waarden. Dat misstap had best iets breder in de media aandacht mogen krijgen.

Om af te sluiten met een belangrijke kwalificatie: de kritiek op Rutte’s gelijktrekking tussen de multimorele en de multiculturele samenleving gaat alleen op als onze mensenrechten zelf geen cultuurhistorische producten zijn, of als onze mensenrechten alleen gelden in onze cultuur. Dat is natuurlijk te snel, want onze huidige liberale mensenrechten hebben wel degelijk duidelijke cultuurhistorische wortels (denk aan de Franse Revolutie, de Tweede Wereldoorlog enz.). Maar de cultuurhistorische oorsprong van onze mensenrechten vormen nog niet per se de legitimering voor die rechten. Anders gezegd, de mensenrechten die in Nederland dienen te worden gerespecteerd zijn geen specifiek ‘Nederlandse’ waarden. Het zijn immers mensenrechten, niet ‘Nederlandse-mensenrechten’. Om de nationalistische truc van Rutte te blokkeren, lijken we dus in elk geval een variant van moreel relativisme afstand te moeten doen, m.a.w. het idee los te laten dat onze mensenrechten alleen voortkomen uit, en gelden in, onze specifieke cultuur.

De vervolgvraag is welke onderdelen van (onze) cultuur ‘moreel’ zijn en welke niet. Het discrimineren van LGBTs is duidelijk iets dat niet slechts een cultureel issue is of een verschil van opvatting.* De hamvraag is wat precies het domein is van het culturele versus het morele. Die ham bewaren we beter voor een volgende keer.

* (Hoewel nota bene Rutte liet weten, na zijn gesprek met Poetin over homorechten, dat het gesprek goed was verlopen, dat hij Poetin had laten weten “dat homorechten voor ons onderdeel zijn van mensenrechten” met de toevoeging “Uiteraard met de erkenning dat we verschillend over zaken kunnen denken.” )

Meer lezen over moreel relativisme?


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

1 Comment

  1. Beste Fleur,
    Je punt is duidelijk. Het is inderdaad mogelijk dat Rutte hier een woordenspelletje speelde. Maar ik vraag me af of je analyse klopt. Twee overwegingen:
    1. Je analyse berust op een nogal scherp onderscheid tussen cultuur en moraal. Kort samengevat: multicultureel is prima, maar multimoreel niet. Ik denk niet dat je die twee begrippen zo van elkaar kunt isoleren. Moraal is ook cultureel bepaald en dus is een multiculturele samenleving vanzelf ook een multimorele samenleving. Tenzij je “cultuur” heel triviaal bedoelt, in de sfeer van kaftans en Chinees eten.
    2. Je wijst een “radicaal” multimorele samenleving af. Ik denk dat hier een zorgvuldiger onderscheid nodig is tussen de samenleving en het publieke debat enerzijds en het rechtstatelijk gebouw anderzijds. In de samenleving is moreel debat nodig, en dus zijn morele verschillen ook nodig. Het lijkt me niet gezond als er morele consensus is. Kritische en ongemakkelijke minderheidsstenmen zijn niet leuk, maar ze houden de boel scherp, houden wellicht tradities en intuïties levend die we later nodig hebben, en ze voorkomen dat we al te gemakkelijk denken in de trant van “wij Nederlanders vinden toch allemaal dat…?”. Tegelijk heeft het rechtstatelijk gebouw natuurlijk wel ondersteuning nodig, maar (a) mensen (bv een salafist en een liberaal) kunnen verschillende redenen hebben om dit gebouw te steunen (dat is het mooie van een liberale democratie), en (b) mensen kunnen het oneens zijn met bepaalde wetten of rechten en toch vinden dat je eraan moet gehoorzamen, omdat het nu eenmaal de wet is, of omdat de overheid een dienares is van God, of wat ook maar. Anders gezegd: veel mensen zijn prima in staat hun eigen opvattingen in het publieke domein tussen haken te zetten.
    Volgens mij hoeven we dus niet zo bang te zijn voor een multimorele samenleving, mits de rechtsstaat wordt gehandhaafd.

Comments are closed.