Door Ingrid Robeyns (Hoogleraar Universiteit Utrecht)

Op de website Sociale Vraagstukken publiceerde de bestuurskundige Menno Fenger een artikel waarin hij betoogt dat “een verschuiving van taken en verantwoordelijkheden van overheid naar burger op heel veel terreinen mogelijk is.” Volgens de inleiding van het stuk spreekt Fenger zelfs “de voorzichtige verwachting uit dat de verzorgingsstaat dankzij de burger op termijn overbodig wordt” (maar ik wil er niet van uit gaan dat Fenger deze radicale stelling zelf onderschrijft, want titels en inleidende paragrafen worden vaak niet door auteurs zelf geschreven). In ieder geval, Fenger is optimistisch over de toekomst van burgerinitiatieven op het sociale terrein, en stelt dat “burgers die onder bepaalde condities willen samenwerken tot sociale arrangementen [kunnen] komen die effectiever en efficiënter zijn dan de regelingen die een afstandelijke overheid voor de calculerende en egocentrische burger bedenkt.” Fenger roept wetenschappers op om te onderzoeken “wat burgerinitiatieven feitelijk vermogen, en waar hun grenzen liggen” en op zoek te gaan “naar de voorwaarden waaronder burgers bereid zijn om gezamenlijk tot een goed en duurzaam beheer van voorzieningen te komen.”

Ik zou de volgende stelling willen verdedigen: De verzorgingsstaat zal nooit overbodig worden, en moet daarom blijven bestaan. Argumenten voor deze stelling vinden we zowel bij welvaartseconomen, filosofen, als ook door het belang van de verzorgingsstaat te bekijken vanuit de positie van de allerzwaksten in onze samenleving. Daarnaast wil ik ook bepleiten dat de studie van burgerinitiatieven álle relevante waarden in ogenschouw moet nemen, en haar analyse in ieder geval ook vanuit het perspectief van de allerzwaksten moet maken – zij die nu de verzorgingsstaat het meeste nodig hebben.

Welvaartseconomen formuleren de belangrijkste functies van de verzorgingsstaat in termen van verzekering en solidariteit. De verzorgingsstaat verzekert mensen tegen risico’s waarvan we niet weten of die ons zullen treffen (werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, heel veel jaren pensioen nodig hebben). Voor die risico’s is zelf sparen heel inefficiënt, omdat niemand precies weet wie stokoud, werkloos of arbeidsongeschikt zal worden. De ene persoon zal dus te weinig sparen, en de andere te veel. De verzorgingsstaat ‘poolt’ de risico’s, en geeft iedereen de zekerheid dat bepaalde risico’s gedekt zijn. Niet-gereguleerde private verzekeringen zijn geen oplossing, want zij zouden (op basis van individuele gegevens en statistische analyses) mensen die een grotere kans hebben op deze risico’s hogere premies laten betalen, en sommigen risico’s zouden via de private markt wellicht niet te verzekeren zijn. Daarnaast zijn er veel mensen die in deze complexe wereld zeer weinig of geen kansen hebben om op de arbeidsmarkt een fatsoenlijk inkomen te verdienen; zij hebben ex-ante al een hoger risico op armoede, arbeidsongeschiktheid of werkloosheid, en risico’s die ex-ante al gekend zijn, kunnen niet verzekerd worden [voetnoot 1].

De tweede reden die welvaartseconomen aandragen voor de verzorgingsstaat, noemen ze ‘solidariteit’, en is wellicht hetzelfde als wat politiek filosofen ‘rechtvaardigheid’ noemen. En, zoals John Rawls stelt in zijn klassieker A Theory of Justice, “Justice is the first virtue of social institutions, as truth is of systems of thought” [voetnoot 2]. We willen dat sociale instituties – de arbeidsmarkt, het fiscaal stelsel, de voorzieningen zoals zorg, onderwijs, etc. – zodanig vorm gegeven worden dat we in een hypothetische situatie waarin we niet weten wie we in de samenleving zouden zijn, het een ‘faire’ institutionele design vinden. Volgens Rawls zou deze denkoefening ons doen besluiten dat (nadat een set van burgerrechten voor iedereen gewaarborgd is) de sociale en economische instituties zodanig vorm gegeven worden dat er echte gelijke kansen zijn op posities en ambten (niet enkel formele gelijkheid, maar gelijke kansen die de pech van zwakke sociale achtergronden wegneemt), en tevens dat ongelijkheden in inkomen en vermogen enkel toegestaan zijn indien ze de minstbedeelden ten goede zouden komen. We kunnen met de inrichting van het economische systeem (vb. fiscaal stelsel), als ook met de voorzieningen van de verzorgingsstaat (onderwijs, zorg, …) deze rechtvaardigheidsprincipes benaderen; via liefdadigheid of burgerinitiatieven is dit zeer onzeker, omdat de herverdeling die nodig is voor de realisatie van de rechtvaardigheidsprincipes ingaat tegen de directe belangen van de sterkere schouders.

Je zou het je ook zo kunnen voorstellen: stel dat reïncarnatie echt bestaat, en bedenk je dat  je morgen door een auto kan overreden worden en overmorgen kan terugkeren als een zwaargehandicapte kind, of een kind met een psychiatrische stoornis, of een kind dat uitgroeit tot een volwassenen die in deze hoogtechnologische wereld niet meekan, of iemand die later zoveel pech meemaakt dat hij drugsverslaafd wordt: willen we de mogelijkheid om een goed leven van die mensen in handen leggen van burgerinitiatieven? Mij lijkt van niet, want de allerzwaksten hebben een moreel recht op goede voorzieningen, en alleen een collectieve overheid kan dat morele recht garanderen. En de geluksvogels hebben de morele plicht om meer bij te dragen – en ook daar kan alleen een collectieve overheid die rechtvaardigheid garanderen.

Dit alles wil uiteraard niet zeggen dat de onderzoeksvragen naar de burgerinitiatieven op het sociale terrein niet gesteld moet worden – integendeel. Maar de waarden waarop die burgerinitiatieven beoordeeld moeten worden zijn niet alleen efficiëntie en effectiviteit, maar ook rechtvaardigheid en wellicht nog andere waarden. We moeten zeker ook onderzoeken wat de effecten zijn op sociale ongelijkheid van het vervangen van de instituties van de verzorgingsstaat door burgerinitiatieven. De inkomens- en vermogensongelijkheden in vele Europese landen nemen de laatste jaren toe [voetnoot 3], en vele bestaande ongelijkheden zijn problematisch zowel om normatieve redenen (waarover een zeer uitgebreide literatuur in de politieke en economische filosofie bestaat) als ook omwille van de negatieve sociale gevolgen die grote ongelijkheden veroorzaken [voetnoot 4].

Daarnaast lijkt het me goed de abstract theoretische analyses te toetsen vanuit de concrete ervaringen van de groepen die nu in de frontlinie zitten van de transformatie, en ervaren wat het betekent als de verzorgingsstaat zich terugtrekt zoals bijvoorbeeld dak- en thuislozen, arbeidsgehandicapten, of zorgintensieve gezinnen. Astrid van der Kooij schreef over deze laatste groep een zeer evenwichtige analyse, die helder maakt dat het behoorlijk naïef is om te denken dat deze gezinnen op andere burgers (of burgerinitiatieven) kunnen rekenen als ondersteuning van het wankele kaartenhuis waarin deze gezinnen zichzelf bevinden [voetnoot 5]. Zij zullen steeds professionele steun en voorzieningen nodig hebben.

Zwaar gehandicapten en mensen met psychiatrische problematiek hebben te maken met stigmatisering, vermijding, en wellicht ook uitsluiting: op welke grond mogen we dan hopen dat hun medeburgers, die zich vaak slecht kunnen inleven in hun wereld, de voorzieningen die de verzorgingsstaat nu biedt zouden kunnen vervangen? En wat te denken over de straat die wel een buurtapp opzet om te zorgen dat de alleenstaande vrolijke oude dame met een terminale ziekte elke avond een warme maaltijd krijgt, maar dat niet doet voor de altijd chagrijnige alleenstaande oude man die ook niet meer voor zichzelf kan koken? Professionele thuiszorg weet dat vrolijkheid of chagrijnigheid geen relevante factor is als we de vraag beantwoorden welke noden we moeten lenigen; maar buren hebben deze professionele attitudes vaak helemaal niet.

Burgerinitiatieven zijn belangrijk. Vrijwilligerswerk is heel belangrijk. Maar een paar uitzonderingen daar gelaten, lijkt mij dat die in aanvulling moeten komen van de voorzieningen van de verzorgingsstaat, en niet ter vervanging daarvan. Wie daar toch voor wilt pleiten, wordt dringend verzocht niet alleen naar efficiëntie te kijken maar ook naar rechtvaardigheid (ongelijkheid, solidariteit) en wellicht nog naar andere morele waarden, en de analyse te toetsen op de effecten op de allerzwaksten – zij die momenteel de verzorgingsstaat het hardste nodig hebben.

Voetnoten

1. Zie bijvoorbeeld de essays in Marc Despotin en Marc Jegers (red.), De Sociale Zekerheid Verzekerd? Referaten van het 22ste Vlaams Wetenschappelijk Economisch Congres, Brussel, VUB-press, 1995.

2. John Rawls (1991) A Theory of Justice. Revised Edition, Harvard University Press. Citaat op p. 3.

3. Thomas Piketty (2014) Capital in the 21st Century, Harvard University Press. Vertaald als Kapitaal in de 21ste eeuw, Amsterdam: De Bezige Bij.

4. Richard Wilkinson and Kate Pickett (2010) The Spirit Level. Why Equality is Better for Everyone, Penguin books.

5. Astrid van der Kooij (2016), ‘Veel beloven, weinig geven, doet geen gezin in vreugde leven’, Waardewerk, mei, pp. 37-47.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

3 Comments

  1. Wat een mooie afgewogen reactie en wat leuk dat je hiermee de discussie naar een hoger niveau probeert te tillen!
    Ik denk dat de vragen die jij stelt deels empirische vragen zijn. Mijn tegenwerping: als de welvaartseconomen of de rechtvaardigheidsfilosofen een pleidooi houden voor de verzorgingsstaat, dan is dat altijd een perfect functionerende verzorgingsstaat. Maar in de alledaagse Nederlandse praktijk functioneert die verzorgingsstaat niet altijd perfect. Ook in de verzorgingsstaat hebben de zwakste groepen moeite om hun recht te krijgen, ook in de verzorgingsstaat vindt uitsluiting en risicoselectie plaats. En ook in de verzorgingsstaat wegen morele oordelen van professionals door in de dienstverlening. Daarom is het interessant om te zien hoe de arrangementen met burgers aan het roer zich verhouden tot door de overheid beheerde arrangementen. Op punten als effectiviteit en efficientie, maar ook op punten als solidariteit en rechtvaardigheid. MIjn stelling is dan: het lerende vermogen en de flexibiliteit van door burgers beheerde arrangementen zouden wel eens een alternatief kunnen zijn voro de op papier inclusievere, maar in de praktijk starre overheidsarrangementen. Dank voor de link naar het debat, wellicht kunnen we daar verder praten?

  2. Beste Menno, dank voor je reactie!
    IK ben het helemaal met je eens dat het beantwoorden van de vragen die ik opwerp deels empirisch zijn. Maar bij empirisch (evaluerend) onderzoek worden ook altijd concepten gebruikt, en daar schuilt een normatieve stap in. Bijvoorbeeld: net zoals Amartya Sen de vraag opwierp “gelijkheid van wat?”, kunnen we de vraag opwerpen “efficiëntie van wat?”. Wat zijn de uiteindelijke doelen die we met voorzieningen of burgerinitiatieven willen bereiken? Vermijden van armoede, of, meer algemeen, koopkrachtverbetering? Of ‘empowerment’ of een hogere kwaliteit van leven – en hoe vullen we dat dan in? We hebben dus interdisciplinair onderzoek nodig, waarin conceptueel-normatieve en empirische disciplines samenwerken.
    Ik ben het ook helemaal met je eens dat we geen ideaalmodel van de verzorgingsstaat moeten hanteren, en dat empirisch onderzoek nodig is om het ideaalmodel (uit de theorie) kritisch te bekijken. Maar dat geldt precies ook voor (de studie van) burgerinitiatieven. Daar schuilt het risico in dat aannames over hoe altruïstisch mensen zijn en tot hoeveel mantelzorg ze bereid zijn en welke capaciteiten ze hebben, behoorlijk naïef zijn, waardoor de allerzwaksten niet krijgen wat de optimistische modellen zouden verwachten. Jouw (terechte) zorg is dat we optimistische modellen van de overheid hanteren, mijn zorg is dat we die niet moeten vervangen door optimistische modellen van de medeburgers.
    Overigens bedacht ik me nog, dat er ook een risico bestaat in het deze discussie indien mensen verschillende definities van verzorgingsstaat door elkaar gaan gebruiken. Ik hanteer een brede definitie waar ook het fiscaal stelsel onder valt. Stel dat je PGB-achtige systemen hebt, waarbij een progressieve inkomstenbelasting de inkomstenbron is, de (gereguleerde) markt de diensten levert, en de burger-met-extra-behoeften de voorzieningen kan inkopen met hun PGB, dan vervalt mijn tegenwerping dat de sterkste schouders fluitend kunnen wegkijken. Dat zou dus (financieel) wel een rechtvaardig systeem zijn. Maar ik ben er van uitgegaan dat je PGB-achtige systemen niet als burgerinitiatieven beschouwt.
    Dat debat op 10 oktober lijkt me heel interessant, maar helaas kan ik er zelf niet naar toe gaan, ik geef die middag onderwijs. Maar wellicht komen er later andere kansen om verder van gedachte te wisselen.

Comments are closed.