Door Dascha Düring (Docent-onderzoeker Universiteit Utrecht)

Afgelopen vrijdag vond de boeklancering plaats van The Invisible Hand?, het nieuwe werk van Professor Bas van Bavel, hoogleraar Economische en Sociale Geschiedenis aan de Universiteit Utrecht. In het boek stelt Van Bavel, op basis van een analyse van de markteconomieën die de geschiedenis gekend heeft, dat wij moeten concluderen dat deze zichzelf noodzakelijkerwijs ondermijnt. Dat betekent dat ook ons huidige economische systeem afstevent op haar ondergang. Is er nog hoop? Van Bavel ziet alleen mogelijkheden als wij op korte termijn verregaande maatregelen nemen. Maar dat vereist wellicht dat wij bepaalde morele vragen die politiek taboe zijn toch in de publieke sfeer moeten gaan stellen.


Niet elk economisch systeem is een markteconomie. Centraal aan de laatste is dat niet slechts de “output”, maar ook de “input” via een systeem van marktwerking wordt verdeeld. Dat betekent dus dat niet slechts geproduceerde goederen op basis van een wisselwerking tussen vraag en aanbod van eigenaar verwisselen, maar dat óók het land, arbeid, en kapitaal dat een rol speelt in het voortbrengen van deze goederen via zo’n uitwisseling wordt ingezet en verdeeld. Dat laatste is helemaal niet vanzelfsprekend. Als we bijvoorbeeld kijken naar een economie als die van China, dan zien we dat veelal Staat en familie – en niet de markt – van doorslaggevend belang zijn in de allocatie van land, arbeid, en kapitaal. En hetzelfde geldt voor het grootste deel van de sociaaleconomische geschiedenis van onze eigen kikkerlandje.

Sterker nog, Van Bavel stelt dat er eigenlijk maar heel weinig historische systemen zijn geweest die als markteconomie begrepen kunnen worden. Voorbeelden van markteconomieën zijn het klassieke Athene en het oude Rome, het Italië van de (vroege) Renaissance, de (vooravond van de) Gouden Eeuw in onze Lage Landen zelf, en natuurlijk de Verenigde Staten. Minder voor de hand liggend – tenminste voor de scheel-kijkende Westerlingen die we toch blijven – is dat markteconomische systemen ook verschenen in Irak (Babylon) en China. De allereerste markteconomie ontstond zelfs in Irak. Er worden in het boek nog enkele andere besproken die ik hier ongenoemd laat, maar het punt is: zoveel markteconomieën telt de geschiedenis helemaal niet.

En diegenen die ze wel gekend heeft, worden gekenschetst door eenzelfde soort opkomst en ondergang – en die ontwikkelingen zien er heel anders uit dat we geneigd zijn te denken. Ten eerste, stelt Van Bavel, is het opvallend dat in alle gevallen waarin een markteconomie opkomt reeds een vorm van vrijheid en welvaart bestaat. Dit gaat weliswaar om relatieve vormen van vrijheid en welvaart; bijvoorbeeld om de situatie in het 13e-eeuwse Toscane, waarin 30 tot 50% van de landelijke populatie zich in een min of meer vergelijkbare sociaaleconomische positie bevond. Maar desalniettemin is het dus niet zo dat mensen arm en onderdrukt waren voordat de markteconomie kwam, en deze ons pas welvaart en vrijheid heeft geschonken.

En ten tweede, zegt Van Bavel, is het helemaal niet vanzelfsprekend dat deze überhaupt positief versterkt worden door de markteconomie. Hoewel markteconomieën op de korte termijn economische groei stimuleren, ondermijnen ze op de lange termijn vrijheid en welvaart. Op en duur ontstaan er namelijk altijd marktelites die zich in toenemende mate land en kapitaal toe-eigenen, en arbeid op zo’n manier inzetten dat zij er zelf rijker van worden. Vanuit sociaaleconomisch gezichtspunt, en wederom anders dan we vaak aannemen, leidt markteconomie dus helemaal niet tot grotere gelijkheid maar juist eerder ongelijkheid. Maar dat is niet alles. Op een gegeven moment wordt de marktelite namelijk zodanig vermogend – niet slechts in land en kapitaal, maar ook in macht en invloed – dat ze in staat is om haar sociaaleconomische superioriteit ook politiek in steen te graveren. Dit kan heel duidelijk zichtbaar zijn, zoals bij de beroemde De Medici familie, die in de 15e eeuw  de Florentijnse republiek simpelweg gekocht heeft. Dit kan ook veel ondoorzichtiger verschijnen; het kan ook zo zijn dat de politiek steeds meer op de marktelite komt te leunen volgens een systeem van complexe institutionele structuren. Maar hoe dan ook wordt hiermee een keerpunt ingeluid, waarna de aftakeling en ondergang van de markteconomie onvermijdelijk is. Met het politiek sedimenteren van de dominantie van de marktelite verliest het systeem zijn zelfcorrigerend vermogen: politiek en economie worden zodanig inflexibel dat het niet langer mogelijk is het systeem te veranderen. En daardoor zal het, vroeger of later, onherroepelijk ineenstorten.

Naast een sterk staaltje academische “myth-busting” is dit natuurlijk een onheilstijding van jewelste. Moeten we werkelijk concluderen dat onze markteconomie onherroepelijk ten onder zal gaan? Is er niets meer dat we kunnen doen?

Van Bavel zelf is pessimistisch. Hij ziet de grootse kansen die we nu nog hebben te liggen in het aanpakken van de vermogensongelijkheid: de ongelijkheid tussen het totaal van individuele bezittingen. Sinds 2009 is volgens het CPB is de vermogensongelijkheid in Nederland flink gegroeid (in 2013 had de rijkste 10% van de huishoudens 66% van het vermogen in handen waar dit vier jaar eerder nog 57% was), en Oxfam Novib voorspelt zelfs dat vanaf dit jaar de allerrijkste 1% van de wereldbevolking een vermogen zal hebben dat groter is dan dat van de rest bij elkaar. Volslagen absurd eigenlijk. Maar Van Bavel heeft geen enorm hoge verwachtingen bij ons potentieel hier iets aan te doen. En zolang ons politieke debat de meeste aandacht blijft besteden aan de inkomensongelijkheid (in wiens belang zou dat nu zijn?), is het moeilijk hem ongelijk te geven.

Maar op één punt zijn er toch meer handelingsperspectieven dan Van Bavel misschien ziet – of kán zien. Van Bavel lijkt namelijk aan te nemen dat ethiek geen enkele rol kan en moet spelen in de “verduurzaming” van sociaaleconomische en politieke instituties. Op een bepaalde manier is zijn reden hiervoor begrijpelijk. Waar Van Bavel bang voor lijkt te zijn is een veroordelende houding ten opzichte van de marktelite: hij lijkt te denken dat het introduceren van moraal in dit soort discussies ertoe zal leiden dat wij specifieke groepen (zoals bankiers) of individuen (Neelie Kroes?) verantwoordelijk gaan houden voor de teloorgang van ons economisch bestel. En dat vindt Van Bavel problematisch, omdat dit over het hoofd ziet dat de interne logica van de markt mensen “dwingt” zich als vermogensverzamelaars te gedragen. Fair enough. Maar dat is wat mij betreft geen goede reden om te concluderen dat wij de ethiek op stal moeten laten staan – integendeel.

Ten eerste is het belangrijk dat wij ons realiseren dat op het moment dat we stellen dat er iets problematisch is aan het mogelijk ineenstorten van de markteconomie, wij reeds morele aannames maken. Als Van Bavel zegt dat we moeten proberen deze situatie te voorkómen, dan doet hij dat op basis van het oordeel dat zo’n ineenstorting “slecht” zou zijn – slecht voor vrijheid en welvaart bijvoorbeeld. Maar daarmee impliceert hij al dat vrijheid en welzijn belangrijk zijn: niet als omstandigheden van economische ontwikkeling alleen, maar belangrijk in zichzelf. En spreekt hij dus al bepaalde morele commitments uit.

Maar afgezien het feit dat morele oordelen altijd al (impliciet) aanwezig zijn in stellingen over wat wij (niet) moeten doen, zijn er goede redenen om dit specifieke geval de ethiek juist prominenter in de voorhoede op te stellen. Dit moet inderdaad niet inhouden dat wij fout individueel gedrag moraliseren door bijvoorbeeld “de bankiers” of Neelie Kroes aan de schandpaal te nagelen voor het niet hooghouden van traditionele waarden als ‘wederkerigheid, herverdeling, persoonlijke verantwoordelijkheid, en zelfs gelijkheid en rechtvaardigheid’. Het moet inhouden dat wij het hele markteconomische systeem, waarin zulke maatstaven blijkbaar ontbreken, kritisch evalueren. Daarmee stellen we niet dat mensen zoals Kroes (ervan uitgaande dat de aantijgingen kloppen) niets verkeerd hebben gedaan, maar dat de morele prioriteit ligt bij het problematiseren van het systeem als zodanig.

Is het makkelijk om via morele argumenten politieke en sociaaleconomische veranderingen teweeg te brengen? Natuurlijk niet. En als het om veranderingen in het markteconomisch systeem gaat, is het volgens Van Bavel zelfs historisch ongekend. Maar misschien is dat geen reden om te concluderen dat we ze niet moeten gebruiken in het proberen aan te pakken van destabiliserende factoren als vermogensongelijkheid. Misschien moeten we ze juist méér gebruiken! Misschien moeten we serieus gaan bevragen hoeveel bezit individuen mogen verzamelen, en of dit onafhankelijk is van de schulden van hun landgenoten. Mag iemand simpelweg 50 miljoen op de bank hebben staan als er een kwartiertje verder alleenstaande ouders wonen die zo diep in de schulden zitten dat ze hun rekeningen niet kunnen betalen? Mag dat gewoon maar? Zijn er niet even goede redenen om te stellen dat onder bepaalde omstandigheden herverdeling van vermogen vereist is? Is bezit echt zo heilig?

Ik zie niet hoe de vermogensongelijkheid aangepakt kan worden zonder deze en vergelijkbare onderwerpen bespreekbaar te maken. Dat is niet iets waar de ethiek patent op heeft. Dat is juist iets waar ethici met hun huivering voor empirische resultaten en historici met hun terughoudendheid over normatieve overwegingen moeten samenwerken. Nu lijken we nog politieke ruimte te hebben om sociaaleconomische taboes te doorbreken. En als Van Bavel gelijk heeft is dat over tien jaar wellicht niet meer het geval.

Save
Save


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

4 Comments

  1. Goed stuk!
    Ik heb eigenlijk een punt dat mijns inziens een nadere specificatie verdient. Rijke mensen hebben niet simpelweg vijftig miljoen op de bank staan. Ze gebruiken hun geld doorgaans ook niet om een extreem luxe en verspillend leven te leiden. Dat geld bestaat in veel gevallen uit aandelen. Door aandelen te kopen van bedrijven die veel rendement beloven sturen vermogende mensen de economie een bepaalde kant uit. Verdedigers van het systeem zullen erop wijzen dat deze bedrijven niet zelden heel innovatief zijn en de techniek en de economie stimuleren. Hoe het ook zij: als je het kapitaal wilt aanpakken heb je slimme wetgeving nodig, wetgeving die naar ik vrees in ieder geval een groot aantal landen moet binden. Globale wetgeving op dit terrein ligt heel erg lastig.

    1. Beste Teun,
      je hebt natuurlijk volledig gelijk. En het is natuurlijk ook niet alleen economische groei die tot op zekere hoogte wel vaart bij particulier geld; ook kunst en wetenschap zijn daarvan gedeeltelijk afhankelijk. Van Bavel maakt zelf een vergelijkbaar punt aan de hand van de Italiaanse Renaissance; een periode die gekenmerkt wordt door een enorme opbloei van de kunsten maar waar tegelijkertijd de ondergang van de markteconomie al in gang gezet was. Beide door de concentratie van vermogen.
      Het is inderdaad een heel complexe situatie (en ik zou ook absoluut niet willen claimen dat ik deze en detail kan overzien). Maar juist daarom zou het belangrijk zijn dat vanuit verschillende expertisegebieden tezamen problemen en mogelijkheden in kaart gebracht worden – en inderdaad moet daarin ook de verhouding tussen nationale en supra-nationale wetgeving een centrale rol hebben.
      Dascha

  2. Je wijst er zelf al op dat Van Bavel een morele aanname maakt wanneer hij zegt dat het ineenstorten van ‘onze markteconomie’ slecht is. Geeft hij ook aan waarom hij dat vindt? Uit je stuk maak ik op dat Van Bavel zelf juist kanttekeningen zet bij de gekende voordelen van de markteconomie.
    Misschien is zijn weigering de ethiek er bij te nemen te verklaren door de connotatie die aan het begrip kleeft dat ethische overwegingen de handelingen en overwegingen van individuen betreft. Mocht dat zo zijn dan begrijp ik zijn weigering. Vragen we ons af of Kroes of bankiers onethisch handelen dan stellen we de verkeerde vraag, want mocht Kroes het toonbeeld van de deugd matigheid worden en afstand doen van haar bezit staan er direct minder matige mensen klaar om haar positie in de markt over te nemen. Misschien komen de overwegingen van Van Bavel eerder uit de hoek van de sociale rechtvaardigheid, waarin wel morele en normatieve criteria gebruikt worden, maar die niet noodzakelijk hoeven worden toegeschreven aan het handelen van individuen. Je werpt de (retorische) vraag op of er een limiet op vermogen moet komen en of er onder bepaalde voorwaarden geen herverdeling van vermogen vereist is, maar juist die vragen zijn meer van politieke en juridische aard dan van een ethische. Bovendien verdelen we al vermogen, voornamelijk in de vorm van vermogensrendement-, overdrachts- en erfbelasting. Het verhogen van die belastingen en de invoering van een vermogensbelasting zoals voorgesteld door Pikety zou een oplossing voor de groeiende vermogensongelijkheid zijn. En hoewel die voorstellen politiek omstreden zijn rust daar niet bepaald een taboe op.

    1. Beste Stefan,
      dank voor je reactie! Even puntsgewijs dan weer eentje van mijn kant:
      – Van Bavel zet inderdaad kanttekeningen bij de door ons waargenomen voordelen van de markteconomie. Maar dat betekent niet dat er tussen de regels door geflirt wordt met het idee dat een ondergang van dit economisch systeem ruimte kan maken voor een ander. Eerder impliciet door de reconstructies heen loopt een (terechte denk ik) vrees voor instabiliteit en de impact die deze kan hebben op vrijheid en welvaart. En hoewel niemand natuurlijk echt kan voorspellen wat er gebeurt op het moment dat het systeem crasht, lijkt het bijna ondenkbaar dat dit geschiedt zonder dat met name de sociaaleconomisch meest kwetsbare klassen een enorme klap krijgen.
      – ik heb niet willen suggereren dat Van Bavel principiële redenen heeft om de ethiek aan de kant te schuiven. (ook niet omdat hij me per mail heeft laten weten mijn reactie terecht te vinden) Maar ik denk dat je gelijk hebt dat dit met name te maken heeft met de connatie van met name het woordje ‘moraal’ – ik zou zelf denken dat de associatie eerder ligt bij ‘moraliserend’ dan bij een soort zwaartepunt bij oordelen en handelingen van het individu, maar het kan zijn dat je gelijk hebt, dat weet ik gewoon niet.
      – over dat laatste: het kan zijn dat je gelijk hebt dat ethiek de connotatie heeft dat het zich slechts bezigt met oordelen en handelingen van individuen, maar ik zou denken dat dit dan gewoon een ongegronde connotatie is. Natuurlijk, ethiek betreft voor een belangrijk deel de vooronderstellingen en implicaties van persoonlijke verantwoordelijkheid, en in die zin heeft ze een analytisch zwaartepunt in het individueel oordeelsvermogen. Maar dat is het ook; een startpunt van analyse – niet meer dan dat. En dat betekent wat mij betreft dat reflecties over politiek of sociale rechtvaardigheid, voor zovér ze normatieve overwegingen betreffen, ook tot de ethiek behoren – daar halen ze namelijk hun normativiteit uit (in tegenstelling tot uit politieke consensus of legaliteit). Dus mijn antwoord zou zijn dat voorzover we de vraag naar herverdeling van vermogen als normatieve vraag opvatten, deze níet van politiek-juridische maar van ethische aard is.
      – over Piketty: die zit wat mij betreft op dezelfde bühne. Net als David Graeber bijvoorbeeld. En hopelijk heb je gelijk dat dit soort voorstellen eerder in de hoek ‘politiek controversieel’ dan ’taboe’ zitten; dat zou de kansen dat ze echt serieus genomen worden aanzienlijk vergroten. Maar misschien ben ik daar niet veel hoopvoller dan Van Bavel…
      hartelijk,
      Dascha

Comments are closed.