Door Fleur Jongepier (Radboud Universiteit Nijmegen)

“Minister Jet Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stelt 5 miljoen euro beschikbaar om geschikte vrouwelijke universitair hoofddocenten de komende vijf jaar aan te stellen als hoogleraar.” (link). Vandaag staan er in de Volkskrant twee interessante stukken over Bussemaker’s voorstel, meer in het algemeen over de vraag of vrouwen in de wetenschap worden achtergesteld, en zo ja waarom. Chantal Bax schrijft dat vrouwen minder vaak de top van de academische ladder bereiken “niet omdat zij minder geschikt zijn voor de wetenschap, maar omdat zij in een context moeten opereren die hun nog altijd minder gunstig gezind is” en dus dat Bussemaker’s voorstel noodzakelijk is. Steven Verhelst schrijft daarentegen dat Bussemaker miljoenen wil gaan besteden “om een probleem op te lossen dat er niet is”. Beide stukken zijn beslist het lezen waard.
Eigenlijk heb ik daarbij het eerste punt dat ik wil maken al gemaakt: het belang van nuance, en het oppassen voor moddergooien. Nogmaals: beide stukken zijn het lezen waard. Om een of andere reden is het zo dat wanneer het over vrouwenquota gaat, misschien wel breder wanneer bepaalde ongelijkheiden worden aankaart, elke nuance snel verdwijnt als sneeuw voor de zon. Een bepaalde mate van dogmatiek lijkt erin te sluipen. Degene die van mening is (of van ‘van argument’ is) dat het glazen plafond niet bestaat, zal een stuk met een kop als “vrouwenquota is nodig” bij voorbaat al met gefronste wenkbrauwen lezen. Het moet wel fout zijn. Andersom gebeurt denk ik vaak hetzelfde. Degenen volgens wie het glazen plafond bestaat en een ernstig probleem is (bijvoorbeeld omdat zij het plafond aan den lijve hebben ondervonden) plaatsen bij voorbaat bij elk kritisch geluid hun handen over hun oren of voor hun ogen. Het moet wel fout zijn. Het zou me niet verbazen dat de zogenaamde ‘confirmation bias’ vooral de kop opsteekt wanneer wetenschappers moreel/politieke onderwerpen bespreken.
Het resultaat is vaak geen discussie maar een stand-off, of erger, een moddergevecht. De één zegt ‘Er is iets grondig mis, en het is volstrekt evident wat de oorzaak is en wat er moet gebeuren’, de ander zegt ‘Er is helemaal geen probleem, en men moet ophouden met zo te zeuren’. Beide standpunten missen dan nuance, en er wordt feitelijk niet naar elkaar geluisterd. (Zie ook mijn eerdere stuk.) Vandaar de opmerking: beide stukken zijn het lezen waard. In feite versterken ze elkaar. Want wanneer we Bax’ en Verhelst’ stukken naast elkaar leggen, rijzen er nieuwe vragen. We leren iets over seksisme—namelijk, welke vragen we moeten stellen—wanneer we deze stukken welwillend en in combinatie lezen.

Argumenten pro/contra het glazen plafond

Bax schrijft onder andere dat de idee dat hoogleraarsposities alleen moeten worden ingevuld op basis van meritocratie bij nader inzien helemaal niet zo’n heldere eis is:

Uiteraard willen we een uitstekende kandidaat aanstellen op een hoogleraarspost, maar wanneer blijkt dat vrouwen systematisch minder vaak geciteerd worden, vergeten worden wanneer er sprekers voor congressen en schrijvers van artikelen moeten worden uitgenodigd, en veel vooroordelen van studenten moeten overwinnen bij onderwijsevaluaties – om ander onderzoek aan te halen waaruit de achterstelling van vrouwen wel degelijk blijkt – dan worden zij vanzelf tot ‘mindere’ kandidaten gemaakt.

Vanaf hier hebben we twee opties. Ofwel we moeten stellen dat vrouwen daadwerkelijk dommer zijn/slechter zijn in wetenschap—dat zou het gebrek aan balans m/v keurig verklaren. Ofwel vrouwen worden wel degelijk benadeeld. Hoe ik Bax lees: de eerste is een ad absurdum, ergo, er zijn wel degelijk bepaalde obstakels voor vrouwen om de top te bereiken. Wat die obstakels precies zijn is een volgende vraag. Daarover heeft Ingrid Robeyns onder andere dit stuk geschreven.
Verhelst maakt wat ik zal noemen het ‘cohort’-argument. Kortweg gaat het argument als volgt. Bussemaker en co argumenteren dat, omdat er nu ongelijkheid is en de man/vrouw balans niet snel genoeg verbetert, er nu iets gedaan moet worden. Maar daarbij wordt gekeken naar de huidige aantallen hoogleraren. Dat is niet onproblematisch, zo laat ook Tom van de Meer zien in zijn stuk op StukRoodVlees. Van de Meer schrijft:

De uitkomsten zijn nu niet gelijk, maar dat is in elk geval ten dele een gevolg van structurele achterstanden uit het verleden. De populatie hoogleraren van nu zal geen afspiegeling zijn van de huidige groep studenten of promovendi: het betreft immers een geheel andere generatie. De huidige hoogleraren (15% vrouw) zullen gemiddeld zijn doorgestroomd vanuit de groep aio’s van zo ongeveer dertig jaar geleden, of de universitair docenten van zo’n twintig jaar geleden (15% vrouw). Zelfs als het glazen plafond per vandaag geheel verdwenen zou zijn (iedere nieuwe kandidaat een gelijke kans, ongeacht sekse), zal de ongelijkheid in uitkomsten nog wel decennia voortduren: het aantal hoogleraarsposities is beperkt en demotie hoogst ongebruikelijk. (link)

Wat nu?

Het cohort-argument moet mijns inziens serieus worden genomen. Ik ben het eens met Robeyns dat de vraag die gesteld dient te worden de vraag is “of vrouwen in de wetenschap dezelfde reële kansen krijgen als mannen” (zie link hierboven). De vraag is: reële kansen voor wie op basis waarvan? Het punt van het cohort-argument is dat slechte cijfers over de huidige m/v-balans van hoogleraren niet per se een (goede) indicatie is voor de reële kansen van de huidige studenten/promovendi. Misschien zijn we dus aan het overcompenseren. Wanneer we kijken naar de cohorten, is er misschien wel geen ongelijkheid is – dat is in elk geval Verhelst’s stelling:

In 2011 was respectievelijk bijna 23 en 33 procent van deze toponderzoekers vrouw – bijna exact hetzelfde percentage als het aantal vrouwelijke promovendi in de van toepassing zijnde jaren uit het verleden (respectievelijk 24 en 30 procent; cijfers van het CBS). Het lek is dus al sinds 2011 gedicht.

Blijft de vraag of (1) vrouwen en mannen er even lang over hebben gedaan om tot het station ‘hoogleraar’ te komen en (2) of ze daar via een soortgelijke weg toe zijn gekomen. Was er meer ellebogenwerk nodig, waren er meer vijanden gemaakt, was er minder tijd voor het niet-academische leven, werd je sneller arrogant of asociaal bevonden, vergeleken met het traject dat de man aflegde? Dit zijn  belangrijke elementen die Verhelst helaas niet meeneemt. Het maakt niet alleen uit of je hoogleraar wordt, maar vooral ook hoe je tot die positie bent gekomen, en wat je daar allemaal voor hebt moeten opgeven. Ik kan me voorstellen dat daar, voor een groot deel, de echte zorgen zitten, en daar zijn niet even makkelijk via het CBS cijfers over op te vragen.
Hoe dan ook komen er met het cohort-argument nieuwe vragen aan de orde die we moeten gaan adresseren. Want als het (mogelijk) zo is dat er niet per se een glazen plafond meer is voor vrouwelijke hoogleraren is de volgende vraag hoe we dan al het empirisch onderzoek moeten verklaren (wegverklaren of debunken) over impliciete oordelen, onbewust seksisme, enzovoort. Wat laat al dat onderzoek (zie hier en hier) dan wél zien, als het niet laat zien dat het voor vrouwen de facto moeilijker is om in topposities terecht te komen? (NB dit is niet bedoeld als retorische vraag.)
Een andere vraag die rijst wanneer we Bax en Verhelst in combi lezen gaat over de ervaringen van vrouwelijke wetenschappers. Veel vrouwen geven aan vervelende ervaringen te hebben gehad waarin ze zich als vrouw seksistisch bejegend hebben gevoeld, of waar ze zagen dat dit in hun directe omgeving gebeurde. De voorbeelden zijn helaas legio. Wat moeten we daar mee? Maar wegwuiven want het plafond bestaat (misschien) niet?
Als het cohort-argument geldig is, dan volgt dat natuurlijk niet per se. Wat mogelijk volgt is dat we beter onderscheid moeten gaan aanbrengen in wat voor verschillende problemen er zijn wanneer we kijken naar vrouwen in de wetenschap. Eén (mogelijk) probleem dat wordt aangekaart door Bax en anderen is dat de hooglerarenbalans scheef is. Daar kunnen we het over hebben—en daar verhoudt het cohort-argument zich kritisch toe. Een mogelijk ander probleem is het feit dat huidige vrouwen in de wetenschap soms te kampen hebben met daadwerkelijk en venijnig seksisme. Daar gaat het cohort-argument niet over. Dat punt blijft dus hoe dan ook overeind.
Wat nu vaak gebeurt is dat deze problemen in tandem worden genoemd en besproken (en dus ook: in tandem zogenaamd worden ‘wegverklaard’ of ‘opgelost’). Misschien is één les, Bax en Verhelst samenpakkend, dat we beter deze problemen van elkaar kunnen loskoppelen. Vervolgens moeten we de vraag stellen of deze twee (en vast nog meer) verschillende problemen verschillende oplossingen behoeven. Is een oplossing voor (onbewust) seksisme op de werkvloer een betere balans in UD/hoogleraren aantallen? Is een oplossing voor de slechte balans in UD/hoogleraren aantallen het uitroeien van (onbewust) seksisme op de werkvloer? Misschien wel—maar het is niet evident.

Seksisme in de Filosofie

Dan wilde ik nog één vraag noemen, namelijk de vraag of problemen omtrent (on)gelijke kansen die bestaan in de ene discipline ook voorkomen in de andere disciplines. Ironisch genoeg zijn problemen omtrent seksisme in de filosofie, de geesteswetenschappen misschien in het algemeen, zeer acuut. (‘Ironisch’ omdat we misschien juist meer zouden verwachten van filosofen – zie o.a. dit stuk van Eric Schwitzgebel over het ‘(im)morele gedrag’ van ethici.) De disbalans in hoogleraarsaantallen is bij filosofie vaak schrijnend. Maar is dat ook zo bij rechten? Scheikunde? Misschien wel, maar mogelijk is het daar minder erg, of zijn er ander soort problemen omtrent seksisme. Of misschien zijn de aantallen niet in orde, maar voelen vrouwen zich over het algemeen veel meer geapprecieerd dan bij (sommige) filosofiefaculteiten. Wanneer er inderdaad zulke verschillen zijn en we niettemin gaan generaliseren,  kan dit de neiging tot ‘moddergooien’ versterken en een fatsoenlijke discussie in de weg staan.
Ik denk daarom dat we moeten oppassen al te algemene uitspraken te maken over welke problemen ‘er zijn’, en dus ook, wat er aan gedaan moet worden—wat de oplossing is. Misschien zou er aan filosofiefaculteiten wel een hardere tik moeten worden uitgedeeld dan aan (sommige) andere faculteiten, omdat het daar simpelweg nodig is. Het zou me niet verbazen.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

6 Comments

  1. Moddergooien lijkt bijna inherent aan discussies over problemen die ingedeeld worden op basis van groepseigenschappen als verklaring voor het probleem. Zoals sekse of etniciteit. Het zijn altijd beladen discussies.
    Daarnaast lijkt het door de politieke aanpak enerzijds alsof wetenschap inhoudelijk gebaat is bij politieke (persoonlijke) overtuigingen en anderzijds ontstaat het beeld dat het diversiteitsprobleem en discriminatie vooral bestreden moet worden in functies die als “hoog” worden gecategoriseerd. De veel grotere frequenties van seksisme of etnocentrisme in andere beroepen en andere maatschappelijke verhoudingen passeren blijkbaar alleen op de radar van politiek en media als Sunny Bergman een film maakt of de decemberfeesten er aan komen.
    Wat betreft cohort: ook in de medische wereld zijn aantallen nog niet zoals te verwachten volgens de m/v verhouding van studenten. Vrouwen zijn wel betere artsen zo blijkt uit onderzoek: https://www.nrc.nl/nieuws/2016/12/19/iets-minder-doden-als-de-dokter-een-vrouw-is-5856715-a1537404

  2. Dag Patrick,
    Je schrijft dat moddergooien inherent lijkt te zijn aan discussies “over problemen die ingedeeld worden op basis van groepseigenschappen als verklaring voor het probleem” want “het zijn altijd beladen discussies”. Maar mijn punt is nu precies dat het feit dat het beladen discussies zijn, geen reden hoeft te zijn–zou mogen zijn–voor moddergooien.
    Wat ik onbenoemd laat in mijn stuk is de rol van (opinie)redacties van de krant(en). Vaak worden er op de opiniepagina’s stukken geplaatst die zo veel mogelijk de controverse opzoeken, liefst met een zo controversieel mogelijke kop erboven waar de auteur niets over te zeggen heeft. Het is me wel eens gebeurd een stuk terug te krijgen van VK/NRC met de opmerking “goed stuk, maar te argumentatief”, en ik ben denk ik niet de enige. Ik zou dus graag zien dat deze redacties wat meer ruimte lieten voor nuance en argumenten, in plaats van al te snel het soort van stukken te plaatsen als dat van Valkenburg, onder het mom van een “tegengeluid” laten horen, die misschien op veel clicks mogen rekenen, maar niet per se op weldoordachte argumenten (if any).

  3. Dag Fleur,
    Het voegwoord “want” zal ik zelf niet zo snel gebruiken op deze manier. Het is wat mij betreft een beladen discussie omdat oorzaak en gevolg niet altijd even scherp met elkaar in een logisch verband worden gebracht. Daarnaast worden diverse argumenten ongewogen ingezet.
    En elke -isme discussie bijt zich in eigen staart omdat het denken in groepsgebonden verscheidenheid zelden terug te brengen is tot een conclusie die iedereen even veel recht doet. Omdat groepsdenken nu eenmaal nuance ontbeert.
    En er is een risico dat gebruik van de (dis)kwalificerende term “moddergooien” de discussie gaat beheersen als de spreekwoordelijke roze olifant die je moet vergeten.
    Maar eigenlijk zie ik persoonlijk nog niet veel modder voorbij vliegen.
    Ik ben niet zo onder de indruk van historische argumenten ter rechtvaardiging van ongelijkheid of de bestrijding daarvan. Een anachronistische benadering doet de werkelijkheid bijna altijd tekort. Dat vrouwen en mannen vroeger ongelijk behandeld werden kan niet met terugwerkende kracht ongedaan gemaakt worden door vrouwen en mannen van later wel gelijk te behandelen. Hoe graag we dat ook zouden willen.
    Maar laten we het nu wel anders doen, meer in de lijn van de mogelijkheden die nieuwe tijdperk te bieden hebben.
    Jouw scepsis ten aanzien van de tandembenadering deel ik. Het gebruik van argumenten die bestaan uit het aanhalen van andere problemen dan de gekozen remedie logischerwijs kan oplossen, vind ik niet sterk. Het is bijvoorbeeld maar zeer de vraag of vervelende ervaringen van vrouwen door venijnig seksisme verdwijnen door meer vrouwelijke hoogleraren aan te stellen. Die oorzaak-gevolg aannames vereisen iets meer articulatie en vooral evidentie.

    1. Dank voor je reactie Patrick.
      Het risico wat je noemt, bestaat inderdaad. Maar in sommige gevallen kan het ook helpen een potentieel gevaar te benoemen om dat gevaar te vermijden. Het is de vraag wat hier het beste is, maar uit mijn stuk moge duidelijk zijn welk standpunt ik hier innneem 🙂
      Wat modder betreft: ik zie het ook nog niet vaak voorbij vliegen, maar ik zie wel, om bij het spreekwoord te blijven, veel mensen in de buurt van de modderpoel verkeren. Anders gezegd: ik krijg wel degelijk de indruk dat je over gender en quota (of bijvoorbeeld: te weinig niet-blanke professoren) niet gemakkelijk kunt discussiëren met voor en tegenstanders om één tafel. Mijn indruk is dat er veel wordt gepreekt voor eigen parochie, aan beide kanten. Dat is nog niet hetzelfde als met moddergooien, maar als we niet oppassen (zie mijn comment hierboven: als de redacties liefst controversiële stukken publiceren) mondt het daar wel rap in uit, denk ik.
      Tot slot: je schrijft dat het maar zeer de vraag is of vervelende ervaringen van vrouwen door venijnig seksisme verdwijnen door meer vrouwelijke hoogleraren aan te stellen. Maar daar ben ik het precies mee eens. Andersom ook (zie blog). Vandaar dat ik dat noem als een van de vragen waarover we ons moeten buigen, en dat we waarschijnlijk deze problemen beter apart behandelen.

  4. Dank voor je reactie, Fleur.
    Eens met wat je schrijft.
    Ik wil graag nog iets toevoegen. Achter veel van deze discussies zitten onuitgesproken concepten die uitgaan van een gedeeld referentiekader. Vaak op moreel-ethisch vlak. Ik noem dit voor het gemak de “ergheid” component. Er is immers een reden om mannelijke wetenschappers (tijdelijk en licht) te discrimineren. Dat is omdat de onrechtvaardigheid die vrouwen met wetenschappelijke ambities altijd trof, een keer met overheidssturing doorbroken moet worden. Het is een grondwettelijke zorg van de overheid om bepaalde ongelijkheid te voorkomen.
    Eigenlijk moet je dat gewoon doen en zoals Jonathan van het Reve in de VK schrijft; als minister gewoon een “bitch” durven zijn die de tijd van eeuwig defensief uitleggen voorbij is.
    De deontologische kant van deze discussies boeit me steeds meer.
    Het is interessant om te analyseren hoe het komt dat er juist gekozen wordt voor deze interventie. Want hoe erg is het om hier wel tot overheidsingrijpen over te gaan en in de zwarte piet discussie niet?
    Het gaat om een kleine groep -vaak al gepriviligieerde- vrouwen, het levert veel media-aandacht op die niet altijd constructief is en veel grotere onrechtvaardigheden krijgen niet de navenante aandacht en overheidssturing.

  5. Er is ook een gebrek aan vrouwelijke rioolwerkers en vuilnisophalers. Maar daar hoor ik niemand over klagen.

Comments are closed.