Door Bij Nader Inzien (redactie)

Op 1 oktober 2016 ontving Harmen Ghijsen een VENI-beurs van NWO om onderzoek te doen aan de Radboud Universiteit Nijmegen naar de invloed van (on)bewuste (voor)oordelen op de waarneming. Hieronder is een beschrijving van de soort van thema’s en vragen waar hij zich de komende jaren op zal richten.

In de filosofie denkt men bij scepticisme over de waarneming al snel aan het soort radicale scenario’s dat naar voren komt in populaire films als The Matrix, Vanilla Sky en, wat recenter, Inception. Kunnen we eigenlijk wel uitsluiten dat we ons niet in een computersimulatie of droom bevinden en, zo nee, kunnen we dan überhaupt wel spreken van kennis op basis van de waarneming?

We kunnen scepticisme over de waarneming echter ook benaderen vanuit een empirische hoek door te kijken naar wat wetenschappelijk onderzoek ons vertelt over de manieren waarop onze waarnemingen onterecht kunnen worden beïnvloed. Interessant genoeg lijkt die sceptische dreiging, in tegenstelling tot de sceptische dreiging uit de traditionele radicale scenario’s, te beantwoorden met praktische maatregelen. We zouden zelfs de eis van minister Bussemaker voor honderd extra vrouwelijke hoogleraren in het kader van deze praktische maatregelen kunnen zien. Op dat laatste punt kom ik later terug, laten we eerst kijken naar de concrete redenen die er zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van onze waarneming.

Wetenschappelijke redenen om te twijfelen aan de waarneming

Tal van onderzoeken lijken aan te tonen dat onze overtuigingen en vooroordelen invloed uitoefenen op wat we waarnemen. Een afgebeelde banaan ziet er geler uit dan die afbeelding daadwerkelijk is; de huidskleur van een Afro-Amerikaans gezicht wordt donkerder ingeschat dan die van een blank gezicht zelfs als de gezichten door de computer als even licht worden weergegeven; gereedschap in de handen van Afro-Amerikanen wordt eerder gezien als een pistool dan wanneer dat gereedschap zich bevindt in de handen van blanke Amerikanen.

De verklaring voor deze resultaten: ons brein ‘weet’ dat bananen geel en Afro-Amerikaanse gezichten donkerder zijn, en ‘denkt te weten’ dat Afro-Amerikanen eerder een vuurwapen hebben. Op basis van die achtergrondinformatie past ons brein onze waarnemingen aan. Voeg daar aan toe dat ander onderzoek erop wijst dat we meer vooroordelen hebben dan we zelf misschien prettig zouden vinden – doe gerust zelf de test – en er ontstaat een reële sceptische vraag naar de betrouwbaarheid van onze zintuigen. In het ergste geval wordt onze waarneming eerder een reflectie van onze eigen opvattingen dan dat het ons enige rechtvaardiging voor die opvattingen kan bieden.

Extreem scepticisme of toch niet?

Natuurlijk zitten er allerlei haken en ogen aan de bovengenoemde onderzoeken; zo is het lang niet altijd duidelijk of onze overtuigingen en vooroordelen ervoor zorgen dat we de zaken echt anders zien, of alleen een andere interpretatie geven aan wat we zien. Bovendien is het nog onduidelijk in hoeverre dit soort resultaten ook te repliceren zijn in alledaagse situaties, waarbij er bijvoorbeeld meer tijd en contextinformatie beschikbaar is.

Toch past het idee dat onze waarneming wordt beïnvloed door onze overtuigingen binnen een populaire (neuro)wetenschappelijke opvatting die ervan uitgaat dat waarneming voor een groot deel te maken heeft met het voorspellen van wat we zullen waarnemen op basis van allerlei achtergrondinformatie over waarschijnlijkheden in de wereld – bijvoorbeeld dat bananen zeer waarschijnlijk geel zijn. Zo’n voorspelling maakt het makkelijker om het constante bombardement van zintuiglijke informatie te verwerken: in plaats van alle details uit te pluizen hoef je nu alleen maar je voorspelling te controleren en alleen datgene verder te analyseren dat niet bij je voorspelling past (de rest wist je immers al).

Maar zo’n voorspelling kan je ook vatbaar maken voor fouten in situaties waarin de voorspelling is gebaseerd op onjuiste achtergrondinformatie, of in situaties waarin de achtergrondinformatie wel correct is, maar je geconfronteerd wordt met de uitzondering op de regel (die ene banaan die net iets minder geel is dan de rest). De vragen die in deze context relevant zijn voor de scepticus gaan dan ook over de correctheid en veranderlijkheid van onze achtergrondinformatie: hoe makkelijk is het om verkeerde achtergrondinformatie te hebben en hoe snel raak je die weer kwijt?

Een extreem scepticisme dat al onze achtergrondinformatie volledig in twijfel trekt, zou een overdreven antwoord op deze vragen zijn. Er is niet alleen invloed van achtergrondinformatie op de verwerking van binnenkomende zintuiglijke informatie, er is ook invloed van binnenkomende zintuiglijke informatie op de achtergrondinformatie. Zodra onze voorspellingen ons niet voldoende helpen in het omgaan met onze omgeving, zal er een wijziging worden aangebracht in deze voorspellingen en in de achtergrondinformatie die tot deze voorspellingen leidde. Zo kan je bijvoorbeeld wel voorspellen dat er zich geen obstakel bevindt in je weg van de slaapkamer naar de badkamer op basis van je achtergrondinformatie en de geringe nachtelijke signalen die je ogen opvangen, je zal snel genoeg merken dat het obstakel er toch echt is en die fout daarna niet (veel) vaker maken.

Het is dus niet zo dat we totaal geen kennis of rechtvaardiging meer zouden kunnen halen uit onze waarnemingen als inderdaad blijkt dat ze worden beïnvloed door onze achtergrondinformatie. We moeten alleen misschien ons beeld veranderen van hoe dit proces van rechtvaardiging en kennisverwerving in zijn werk gaat. In plaats van een puur ‘bottom-up’ proces beginnend bij zintuiglijke informatie en eindigend bij onze overtuigingen moeten we rekening houden met de mogelijkheid van een proces waarbij ook ‘top-down’ invloeden van overtuigingen op de waarneming worden meegenomen. Met andere woorden, dat er een wisselwerking plaats vindt tussen wat onze overtuigingen zijn, en wat we waarnemen.

Praktische consequenties

Desalniettemin blijft enige scepsis ten aanzien van de betrouwbaarheid van onze waarneming volledig terecht. Het hierboven beschreven wijzigingsproces van achtergrondinformatie zal in de praktijk namelijk niet voor alle soorten informatie even goed werken. Denk bijvoorbeeld aan vooroordelen over ras en gender: de informatie die hierin besloten ligt wordt veelvuldig verspreid in de maatschappij, en degenen die deze informatie toepassen zullen niet vaak merken dat ze het eigenlijk fout hebben – in tegenstelling tot wanneer je een obstakel in je loopweg mist. Op die manier blijven deze vooroordelen dus ook bestaan als basis voor nieuwe voorspellingen. Zo kan het zijn dat de vrouw aan het hoofd van de tafel niet als leider van de groep wordt gezien, of de sollicitant van Marokkaanse afkomst als ongeschikt voor de functie, terwijl dezelfde situaties in het geval van een zogenaamd typisch Nederlandse man letterlijk anders worden waargenomen.

Dit geeft aan dat we bijvoorbeeld op het sociale vlak meer zullen moeten doen om te voorkomen dat we onze waarnemingen op een onterechte manier laten beïnvloeden door onze vooroordelen. Denk aan het aannemen van extra personeel uit minderheidsgroepen om bepaalde beeldvorming te doorbreken (hier kunnen Bussemakers 100 extra vrouwelijke hoogleraren een belangrijke rol spelen), of het bewuster omgaan met de manier waarop nieuwskoppen worden geformuleerd (kan “kansloze asielplaag ongehinderd verder” misschien ongewilde implicaties oproepen?). Enige reële sceptische dreiging ten aanzien van onze waarneming zal dus blijven bestaan, maar gelukkig lijkt juist die sceptische dreiging ook praktisch aan te pakken.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend