Door Bij Nader Inzien (redactie)

-Door Evert van der Zweerde, hoogleraar politieke filosofie aan de Radboud Universiteit-

Eén van de vragen die van oudsher gesteld worden in de politieke filosofie is die naar de positie vanwaar dit vak bedreven kan of moet worden. Deze vraag is zo oud als de politieke filosofie zelf. Plato’s Politeia is geschreven als een interventie in de politieke realiteit van zijn tijd, en tegelijk levert de tekst een blauwdruk voor een ideale samenleving, geschreven vanuit een “archimedisch” punt. Dit wordt door Plato gedefinieerd als het standpunt van de epistèmè, dat zich juist volledig buiten de politieke realiteit bevindt. In de tekst zelf wordt dit nog eens geïllustreerd met de roemruchte grotvergelijking: terwijl de gewone mensen zich voor de gek laten houden door op een wand geprojecteerde schaduwen, is de filosoof degene die uit de grot klimt en het felle licht van de zon verdraagt. 2500 jaar later schrijft John Rawls zijn theorie expliciet ten bate van de “well-ordered society” waar hij zelf burger van meent te zijn, maar tegelijk construeert hij zijn conceptie van justice as fairness als een view from nowhere.

Staat de politiek filosoof, à la Socrates midden op de agora en gaat hij daar met medeburgers in discussie, of trekt hij zich, als Plato, terug in een Academie waar je alleen naar binnen mag wanneer je eerst de wiskunde begrepen hebt – zoals boven de ingang van dat gebouw stond? Bevindt de denker zich in de stad of kijkt z/hij vanaf een bergtop naar de stad?

Misschien kunnen we deze vraag alleen oplossen door te benadrukken dat de politiek filosoof zich voortdurend beweegt: van de markt naar de berg en terug, van de grot naar de zon en dan weer de grot in om te vertellen wat z/hij gezien heeft. Niet of/of, maar en/en. Dit is in lijn met het feit dat wij mensen, inclusief de politiek filosoof, geen eenduidige wezens zijn: we zijn pluraal, verdeeld en vol tegenspraken, zowel innerlijk als onderling. We zijn, daarom, primair een verhouding tot onszelf, of, preciezer, een veelheid van verhoudingen. Zo komt dit terug in het werk van de politiek filosoof die zich verwijdert uit het collectief om na te denken over de samenleving, maar met de bedoeling om er naartoe terug te keren en te delen wat z/hij bedacht of geleerd heeft.

In ons huidige tijdsgewricht komt daar echter een nieuw probleem bij: wat kan de (politiek) filosoof bedenken op het vlak van de theorie dat door de samenleving als relevant en actueel gezien kan worden? De filosofie bevindt zich, na de wending naar het subject (Descartes & Kant), de linguistic en discursive turns (Wittgenstein, De Saussure, Derrida) en met de erfenis van de drie masters of suspicion (Marx, Nietzsche, Freud) in de intellectuele bagage, in een moeilijke positie. Filosofen als Lyotard hebben zich afgevraagd of onze huidige situatie niet als “post-modern” geduid moet worden; de perversie van zijn antwoord komen we inmiddels tegen in de vorm van Holocaust-ontkenning en fact free politics. De op zichzelf constructieve [!] gedachte dat alles “altijd ook” een sociaal construct is, keert als een boemerang keihard terug in een vrij spel van volstrekt arbitraire constructies van nationale identiteit, joods-christelijke wortels en kalifaten die dringend hersticht moeten worden.

Er lijkt dus een onoverbrugbare kloof te bestaan tussen dat wat filosofen in hun academische werk bedenken en dat wat politieke realiteit is. De theorie van Samuel Huntington, bijvoorbeeld, over een clash of civilizations en over conflicten die zich concentreren langs de fault lines tussen die beschavingen, wordt in de academische wereld door vrijwel niemand serieus genomen. Tegelijk is die theorie, of varianten erop, mateloos populair in zowel het Westen zelf als in andere delen van de wereld – Rusland, Midden-Oosten, China – die verlegen zitten om een theorie die ook hen een unieke plek in de wereld toewijst.

Hoe moet een (politiek) filosoof zich hiertoe verhouden? Hoe kun je enerzijds kritische afstand scheppen en tegelijk een onlosmakelijk onderdeel blijven van diezelfde wereld? Er is maar één wereld die, in tegenstelling tot de planeet Aarde waarop die wereld zich gevormd heeft, geen middelpunt heeft. Tegenwoordig noemen we die wereld “geglobaliseerd” of “globaliserend” – dat proces van globalisering werd al verwoord door Marx en Engels in Het communistisch manifest en was al aangekondigd door Hegel in zijn Rechtsfilosofie. Uitwisseling van goederen, uitvindingen en ideeën is er altijd geweest: wat zouden wij Nederlanders eten wanneer Marco Polo in de 13e eeuw niet het idee van de pasta uit China meegebracht had? Maar met de verbreiding van een kapitalistische markteconomie is de wereld in toenemende mate één economische en sociale ruimte geworden, vreemd genoeg zonder de bijbehorende politieke structuren.

Los van wat we vinden van zijn toekomstvisioen van een communistische samenleving, kan Marx’ analyse van het kapitaal nog altijd veel verklaren van de huidige werkelijkheid. Zo kunnen we begrijpen hoe, bijvoorbeeld, milities van religieuze fanatiekelingen in Afrika en het Midden-Oosten, van al Qaeda tot Boko Haram, feitelijk bezig zijn met het vernietigen van lokale sociale en economische structuren, daarmee de weg vrijmakend voor integratie van die gebieden in een wereldwijde kapitalistische markt. Alleen dat maakt duidelijk waarom die bewegingen gefinancierd worden met Saoedisch en Qaterees kapitaal.

Maar hoe kan het dan dat diezelfde globaliserende wereld zoveel verschil laat zien? We moeten, denk ik, het begrip globalisering vervangen door “glocalisering”: het gaat wel om globale processen, maar die pakken lokaal overal net iets anders uit op grond van verschillende omstandigheden en tradities. Italiaanse pasta en Aziatische noedels zijn qua principe identiek, maar hoewel tagliatelle en mie vlakbij elkaar komen, zijn Italiaanse ravioli en Siberische pel’meni heel verschillend. MacDonald’s is overal hetzelfde bedrijf, maar in Jordanië zijn de burgers halal en in India zijn ze vega. Ondanks alle blijvende verschillen is de wereld echter wel bezig steeds meer op zichzelf te gaan lijken.

Dat leidt, opnieuw, naar de vraag waar de politiek filosoof zich moet ophouden. Wanneer de polis vervangen is door een wereld die tegelijk één is en glocaal, waar is dan de berg? Zitten we met z’n allen gevangen in dezelfde grot en is er maar één zon? Of maken overal ter wereld politiek filosofen de gang van grot naar zon, van stad naar berg, van markt naar academie, en weer terug, en moeten we juist van elkaar leren? Is politieke filosofie zelf “glocaal” geworden? Ik denk het laatste.

Het is die gedachte die mij de afgelopen jaren de halve wereld heeft doen afreizen om deel te nemen aan een groot aantal discussies, soms op supergrote wereldcongressen, soms in de intiemere setting van een workshop of een gastcollege. Die reizen hebben mijn hypothese vooralsnog bevestigd: het gaat overal om dezelfde processen, maar ze pakken overal net anders uit, en daarom is de discussie tussen politieke filosofen op verschillende plaatsen ter wereld altijd herkenbaar en toch ook altijd anders, en daarom leerzaam en inspirerend.

In de marge al die van congressen, lezingen en summer schools heb ik steeds de wereld buiten de universiteit opgezocht, op zoek naar de grens van mijn comfort zone. Mijn reizen hebben me naar vele plaatsen gebracht, van Japan tot Senegal, van Egypte tot Brazilië, van de VS tot de Levant, en van Tatarstan tot Braderije – een andere naam voor die delen van de Nederlandse realiteit die me verbijsteren.

Over die reizen heb ik teksten geschreven: politiek-filosofische reisverhalen. Geïnspireerd door auteurs als Geert Mak, Jelle Brandt Corstius, Ian Buruma en Dora Carpenter-Latiri heb ik verhalen geschreven die deels anekdotisch, deels informatief en deels bespiegelend zijn. Soms heel serieus, soms grappig.

Nadenken over een verscheurde regio op een zonovergoten terras in Noord-Jordanië, kijkend naar een Palestijns gezin dat net als ik uitkijkt over Israël en Palestina, met een opa die zijn kleinzoon aanwijst waar hij vroeger woonde, terwijl ondertussen in de verte eerst de rookpluimen en even later de knallen duidelijk maken waar Syrië ligt. Getuige zijn van de sluipgenocide op de Braziliaanse indígenos door in gesprek te komen met het opperhoofd van een stam die protesteert tegen het roven van hun jacht- en landbouwgronden voor de productie van biobrandstof en McDonald’s-vlees. Horen hoe de president van Macedonië, dat van Griekenland geen Macedonië mag heten, de erfenis van Aristoteles voor zijn land opeist. Na lezing van het boek van Geert Mak op reis gaan naar Jorwerd om te ervaren wat het precies wil zeggen dat God er uit verdween. In Japan ontdekken wat het verschil is tussen dunne en dikke ikken. Vaststellen dat in Rusland inderdaad geen dag voorbijgaat zonder dat er iets absurds gebeurt. Hoe verschillend die landen en ervaringen echter ook zijn, er komen samenhangen naar voren die gaan over onze unieke wereld als geheel.

Wie geïnteresseerd is in de politiek-filosofische reisverhalen van Evert van der Zweerde kan zijn nieuwe boek Over grenzen; een politiek filosoof in den vreemde bestellen bij uitgeverij Wilde Raven.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend