Door Bij Nader Inzien (redactie)

Door Thomas Fossen, universitair docent politieke filosofie (Universiteit Leiden)

“De representatieve democratie is helemaal geen democratie, maar een electieve aristocratie. (…) De woede en teleurstelling van populisten over hun ontdekking in een electieve aristocratie te leven is soms zorgelijk. Maar het inzicht is juist. Beter dat burgers de realiteit onder ogen zien dan dat ze blijven geloven in een illusie.” Aldus Frank Ankersmit in NRC Handelsblad op 28 januari.

Sterke taal. En opmerkelijk, omdat hij in de politieke filosofie juist bekend staat om zijn verdediging van representatieve democratie. Reden om zijn analyse grondig te bestuderen. Die blijkt zeer problematisch: zijn argumenten tegen representatieve democratie zijn ongefundeerd, en zijn verklaring voor populisme is zelf doortrokken van populistische retoriek.

Ankersmit stelt, met beroep op Rousseaus begrip van volkssoevereiniteit, dat in een representatieve democratie het volk niet zelf wetten maakt, want dat doen de vertegenwoordigers. Maar ‘volkssoevereiniteit’ kan op diverse manieren worden geïnterpreteerd. De claim van de representatieve democratie is juist dat het volk zelf handelt, via haar vertegenwoordigers. Het klopt wel dat verkiezingen op zich nog geen garantie zijn dat de wil van het volk adequaat wordt gerepresenteerd. Daarom moeten we het zeker ook hebben over referenda, burgerinitiatieven, en discussiefora. Maar representatie is niet per definitie ondemocratisch. De vraag is hoe adequate representatie tot stand kan komen, niet of democratie representatief moet zijn. Ook bij zogenaamd ‘directe’ democratie komt de volkswil niet onbemiddeld tot uiting. Neem bijvoorbeeld een referendum. Daar wordt een besluit door het volk zelf genomen, toch? Maar vraag en mogelijke antwoorden zijn vooraf geformuleerd. De kiezer kan daar geen nuancering bij plaatsen, of een alternatieve optie bedenken. Achter de eensluidende uitslag schuilt een veelvoud aan meningen. Toch wordt die uitslag voorgesteld (gerepresenteerd) als de wil van het volk als geheel. Bij verkiezingen gebeurt iets soortgelijks. Het bekende onderscheid tussen ‘directe’ en ‘representatieve’ democratie is dus ongelukkig uitgedrukt. ‘Echte’ democratie, wat dat ook moge betekenen, kan niet zonder representatie.  Dit is een centraal punt in Ankersmits eigen politiek-theoretische werk: “Without representation, no democratic politics.” (Political Representation, Stanford: Stanford University Press, 2002: 115). Vreemd dus, dat Ankersmit zich nu opeens aansluit bij Rousseaus representatie-kritiek, zonder dat hij daarvoor een nieuw argument aandraagt.
Ankersmits tweede argument is dat parlementariërs een “bizar mengsel van taken” hebben: “bevolking vertegenwoordigen (de middeleeuwse erfenis), wetgeving (die van de absolute monarchie) en controle op de regering.” Daarvan kunnen we er alvast één wegstrepen: vertegenwoordigen is geen aparte taak, maar is wat parlementariërs doen wanneer ze wetgeven en controleren. Belangrijker is Ankersmits observatie dat zij daarbij “twee gezichten” tonen: ze moeten doen wat hun achterban wil, maar tegelijk zelf tot een onafhankelijk oordeel komen (zonder last of ruggespraak). Het is problematisch als politici verkiezingsbeloftes breken. Maar tegelijk zijn ze meer dan een doorgeefluik voor hun achterban. Ankersmit drijft de zaak op de spits: het is “alsof in een rechtszaak je advocaat tegelijk je rechter is. De wereld van Kafka.”

De spanning tussen verantwoording naar kiezers en eigen oordeelsvorming is een klassiek vraagstuk in de literatuur over politieke representatie.* Maar het is geen reden om te zeggen dat representatieve democratie geen democratie is. Vreemd dat Ankersmit die conclusie nu wel trekt. In Aesthetic Politics (1996) en Political Representation (2002) betoogde hij nog dat de afstand ofwel de “verdubbeling” tussen kiezer en verkozene juist de kracht is van de representatieve democratie.** De kerngedachte van zijn filosofische werk was dat de politieke werkelijkheid tot stand komt door middel van representatie: de ‘wil van het volk’ is niet een gegeven is dat voorafgaat aan politieke praktijken, maar komt pas tot stand in een dynamiek tussen vertegenwoordiger en vertegenwoordigde.*** En hij waarschuwde: “we should distrust all efforts, in political theory and in practice, aiming to undo this doubling by seducing us with deceitful visions of unity and harmony.” (1996, p. 347)

Met zijn apologie voor populisme trapt Ankersmit precies in de val waarvoor hij ons altijd heeft gewaarschuwd. Populisme moet niet verward worden met een pleidooi voor sterkere burgerparticipatie, via bijvoorbeeld referenda of discussiefora. De twee kunnen samengaan, maar dat hoeft niet. Kenmerkend voor populisme is dat het ‘volk’ wordt voorgesteld als homogene eenheid, tegenover een ‘corrupte elite’ of ‘elementen van buiten’. De populist pretendeert zelf de volkswil te belichamen, buiten instituties en procedures om. Iedere poging om die claim te toetsen of ter discussie te stellen wordt zo buitenspel gezet. En de veelheid aan stemmen binnen een democratische gemeenschap wordt daarmee ontkend.
Deze illusie problematiseert Ankersmit niet. (Ankersmit vergeet hier opnieuw zijn eigen inzicht toe te passen: “Without representation there is no represented—and without political representation there is no nation as a truly political entity.” Ankersmit 2002, 115). Hij doet voorkomen alsof hij de aantrekkingskracht van populisme slechts wil verklaren, door de representatieve democratie te ontmaskeren. Maar dit populisme sluipt zijn eigen tekst binnen. We zien het bijvoorbeeld aan het werk waar hij stelt dat “de kiezer” tegenwoordig een onderscheid maakt tussen “volk” en “corrupte elite” en “weinig opheeft met de EU”. “De kiezer” wordt in Ankersmits formuleringen een homogene massa. De vele kiezers die geen tweedeling maken tussen volk en elite, of die de EU wél zien zitten, horen er kennelijk niet bij. Zo maakt Ankersmit ons een illusie rijker.

P.S. Wie een betere, maar toch toegankelijke analyse wil lezen van de crisis van de vertegenwoordigende democratie en de opkomst van populisme, zie het recente Nederlandstalige boek van Stefan Rummens.

Een korte versie van dit stuk verscheen op 3 februari in NRC Handelsblad.

* Een klassieker in deze discussie over vertegenwoordigers als “trustees” danwel “delegates” is de studie van Hanna Pitkin, die al liet zien dat de tegenstelling overtrokken is: The Concept of Representation (Berkeley: University of California Press, 1967).
** Het “gat” tussen kiezer en verkozene is “the only guarantee for the possibility of an effective democratic control of the exercise of legitimate power.” Frank Ankersmit, Aesthetic Politics: Political Philosophy Beyond Fact and Value (Stanford: Stanford University Press, 1996), 347. Zie voor een gedegen analyse van Ankersmits theorie van representatie Sofia Näsström, “Representative Democracy as Tautology,” European Journal of Political Theory 5, no. 3 (2006): 321–42.
*** Deze gedachte is recentelijk verder uitgewerkt door bijvoorbeeld Michael Saward, The Representative Claim (Oxford: Oxford University Press, 2010). Hoe ver Ankersmit afwijkt van zijn eigen inzichten over politieke representatie, blijkt in de volgende passage: “[De volksvertegenwoordiger] moet kiezen of hij de advocaat van zijn kiezers is, of een strenge rechter die, met het wetboek van de politieke Rede in de hand, vaak hard oordeelt over de onbezonnen wensen van de kiezer. Wilders en Trump kiezen voor het eerste.

Traditionele politici voor het tweede – wat hen ten onrechte, maar niet onbegrijpelijk het verwijt oplevert niet de kiezer, maar de ‘elite’ te representeren.” De spanning die de rol van vertegenwoordiger eigen is (tussen volgen en leiden, verantwoording afleggen en onafhankelijk oordelen), wordt hier een harde dichotomie. Ankersmit associeert vervolgens de ene pool met Trump en Wilders, alsof die simpelweg een doorgeefluik zijn voor hun kiezers. De andere associeert hij met traditionele politici, die dan alleen nog maar aristocraten kunnen lijken. Vreemd genoeg kenmerkt hij die tegelijkertijd als “strenge rechters”, door de rede geleidt, en als lakeien voor “allerlei anderen waar de kiezer niet veel mee op heeft, zoals de EU en de financiële sector.” Ankersmit laat nog wel even tussen neus en lippen vallen dat het “onterecht” is om hen te zien als representant van de elite, maar kan niet meer uitleggen waarom dat zo zou zijn.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend