Door Bij Nader Inzien (redactie)

– Door Liesbeth Feikema, Ethiek Instituut van de Universiteit Utrecht –

Vandaag is 8 maart, de internationale vrouwendag. Deze is in het leven geroepen om de rechten en positie van vrouwen te verbeteren. De internationale vrouwendag biedt een mooie gelegenheid om stil te staan bij het afgelopen jaar verschenen boek De oorlog tegen vrouwen; en de moed om terug te vechten van de hand van Sue Lloyd-Roberts[1]. Lloyd Roberts reisde als BBC-reporter de gehele wereld over, al dan niet vergezeld van een cameraman, om misstanden tegen de mensheid, en vooral tegen vrouwen, op indringende wijze vast te leggen. Lloyd-Roberts overleed in 2015 aan leukemie voordat ze het boek kon afmaken. Haar dochter legde de laatste hand aan het laatste hoofdstuk en het boek verscheen postuum. Het is een aangrijpend relaas van gruwelijke praktijken; dat begint met vrouwenbesnijdenissen in Gambia en continueert in een niet-aflatende stroom van beschrijvingen van vrouwenhandel en uitbuiting, genitale verminking in Afrika, verkrachtingen in Egypte, gedwongen (kind)-huwelijken in India, en eerwraak in Pakistan. Indrukwekkend zijn de interviews met de vrouwen die slachtoffer zijn, maar zich niet in de slachtofferrol willen laten drukken.


Onder welke noemer vinden deze praktijken plaats? Lloyd-Roberts interviewt mannen, en ook vrouwen trouwens (vrouwenbesnijdenissen worden immers door vrouwen uitgevoerd), die deze praktijken bezigen. Haar vragen over de beweegredenen leveren overtuigde antwoorden op: de oude tradities moeten worden bewaakt, vrouwen deugen niet en daarom moeten ze door mannen onder de duim worden gehouden, moeten ze besneden worden, moeten ze worden vermoord als de familie-eer in het geding is, vrouwelijke seksualiteit is een bedreiging voor de stabiliteit van de samenleving, vrouwen zijn niets waard, ze mogen alleen kinderen (liefst jongens) krijgen en ze moeten voor hun man zorgen. En in oorlogsgebieden geldt het adagium dat je je vijand het meest vernedert als je hun vrouwen zwanger maakt van kinderen van je eigen volk.

Waarom zouden we traditie, bedreiging van stabiliteit van de gemeenschap en het niet-deugen van vrouwen geen steekhoudende argumenten moeten vinden om de hierboven beschreven praktijken legitiem te vinden? Ten grondslag aan de mensenrechten zoals die in VN-Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948 beschermwaardig worden gesteld, ligt het normatieve idee dat mensen intrinsieke waarde hebben, en dat deze menselijke waardigheid samenhangt met de morele status van de mens als handelend wezen. Het respecteren van menselijke waardigheid vereist natuurlijk verschillende dingen, maar tenminste fundeert het de verplichting dat we mensen nooit alleen als middel maar altijd ook als doel op zichzelf mag gebruiken. Mensen hebben onvervreemdbare rechten omdat ze morele actoren zijn.[2] Op basis van de VN-Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zijn nationale staten verplicht de noodzakelijke voorwaarden te scheppen voor zowel de ontplooiingsvrijheid van mensen alsook de bescherming van hun fundamentele rechten. Het recht op bescherming van lichamelijke integriteit is een van de meest wezenlijke fundamentele rechten.

Mensenrechten kunnen niet worden beschermd en gegarandeerd zonder een institutioneel kader dat hierop is gericht. Denk bijvoorbeeld aan onderwijs: scholen die jongens en meisjes een veilige en geborgen omgeving bieden om zich op een gelijkwaardige manier intellectueel en maatschappelijk te kunnen ontplooien, of aan de gezondheidszorg: ziekenhuizen waarin de gezondheid van ieder lid van de samenleving, onafhankelijk van leeftijd of geslacht, evenveel aandacht krijgt. Vanuit een normatief gezichtspunt zijn alleen instituties die mensenrechten respecteren betrouwbaar en is dat een voorwaarde voor hun legitimiteit. Instituties hebben de ultieme verantwoordelijkheid in het beschermen van mensenrechten. De betrouwbaarheid van instituties hangt dus in belangrijke mate af van de mate waarin ze mensenrechten respecteren. In de praktijk blijkt het niet zo gemakkelijk zomaar het respect voor mensenrechten als criterium voor instituties te nemen. De praktijken die Lloyd-Roberts beschrijft in haar boek geven hiervan blijk: een vrouw die weigert de familietraditie van vrouwenbesnijdenissen voort te zetten als dorp-besnijdster omdat ze meisjes verminkingen wil besparen is haar leven niet zeker.

Vrouwenbesnijdenis in die regio van Gambia wordt gezien als een legitieme en betrouwbare institutie juist omdat het een traditie is. Moreel gesproken is dat echter de wereld op zijn kop. Dit geldt ook voor eerwraakpraktijken in delen van Pakistan, waar de eer van een vrouw meer waard is dan haar leven: het is daar volstrekt legitiem je dochter te doden als een jongen aan wie ze niet zal worden uitgehuwelijkt maar even naar haar kijkt. Dat ze hem zelf nog niet eens een blik waardig heeft gekeurd is irrelevant. In India worden vrouwen bij de vleet verkracht. Een verkrachte vrouw wordt uitgestoten, en ongetrouwde vrouwen die zijn verkracht kunnen niet meer worden uitgehuwelijkt. Die vrouwen zijn dus dubbel slachtoffer: én van verkrachting én van een zeer rigide invulling van het huwelijk, ook een institutie, namelijk vanuit de opvatting dat maagdelijkheid en kuisheid van de vrouw belangrijker zijn dan respect voor haar persoon, of sterker nog: belangrijker zijn dan respect voor haar leven.

Als wij traditionele instituties die op grote schaal mensenrechten schenden willen opdoeken , moet er nog een harde strijd worden gestreden – zoals Lloyd Roberts laat zien. En dan gaat het niet eens zozeer alleen om oude culturele tradities die in afgelegen gebieden plaatsvinden. Het is schokkend te lezen dat soldaten van de VN-vredesmacht in Bosnië gebruik maken van de diensten van bordelen waar meisjes werken die zijn geronseld in de afgelegen dorpen van Moldavië. Ze worden als slaven behandeld en gedwongen tot prostitutie. Onderzoeken die op touw zijn gezet om dit aan de kaak te stellen lopen op weinig uit. De betrokken VN-medewerkers wordt de hand boven het hoofd gehouden en diplomatieke onschendbaarheid wordt aangevoerd als argument. Het enige sprankje hoop dat De oorlog tegen vrouwen; en de moed om terug te vechten biedt zit ‘m in de ondertitel: er zijn vrouwen die ondanks alles wat hen is overkomen de moed vinden om terug te vechten, op te komen voor hun rechten. De kracht van deze vrouwen biedt troost en stemt hoopvol. Zij verdienen alle steun en respect. We mogen nooit toegeven aan het gevoel dat het vechten tegen de bierkaai blijft, zelfs nu de kersverse president van de V.S. een buitengewoon grimmig perspectief schetst door openlijk en met trots van mening te zijn dat hij vrouwen het liefst in hun kruis grijpt.

[1] Sue Lloyd-Roberts (2016), De oorlog tegen vrouwen; en de moed om terug te vechten. (Oorspronkelijke titel: The War on Women: And the Brave Ones Who Fight Back. Simon & Schuster UK, 2016). Vertaald door Miebeth van Horn en Anne-Marie Vervelde. Uitgeverij Balans.
[2] Zie hiervoor de ethiek van Immanuel Kant:

  • [1785] 1997. Fundering voor de metafysica van de zeden. 3de ed. Vertaald door T. Mertens. Amsterdam, Boom.
  • [1797] 1977. Die Metaphysik der sitten. In Immanuel Kant Werkausgabe VIII. Herdruk door Wilheml Weischedel. Frankfurt am Main: Suhrkamp Taschenbuch Verlag.

Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend