Door Bij Nader Inzien (redactie)

door Aldo Houterman (HU/UvA) en Trijsje Franssen (UvA) 

De bestseller ‘Mijn gevecht’ is het levensverhaal van Thomas Dekker, dat hij samen met journalist Thijs Zonneveld heeft geschreven. In het boek wordt beschreven hoe Dekker al op jonge leeftijd wordt ingewijd in de, zo blijkt, buitensporige cultuur van het profwielrennen. Na Dekkers eerdere bekentenissen over epogebruik laat dit boek zien dat topsport niet alleen gaat over doorzettingsvermogen en een ijzeren discipline, maar ook juist samen kan gaan met een overdaad aan drank, prostituees, dure auto’s, slaappillen en bloedzakken.

De renners die we op dit moment in de Tour de France aan het werk zien geven een heel ander beeld van de wielrenwereld dan die waarin Dekker leefde. Hierin lijken talent, opoffering, lijden, discipline, sterke karakters en tactisch vernuft centraal te staan. In ‘Mijn gevecht’ legt Dekkers manager aan de ouders van het jonge talent uit “dat alle toprenners een spel spelen voor grote mensen”[1]. Zonder dat hij het woord ‘doping’ noemt, begrijpen zijn ouders dat het profwielrennen een schaduwzijde heeft die misschien wel inherent is aan het wielerspektakel.

Het boek van Thomas Dekker laat zien dat het beeld van de zuivere topsporter nodig bekritiseerd moet worden. Hierin ligt namelijk een aanname over de menselijke natuur besloten waardoor helden omslaan in bedriegers op het moment dat hun prestaties gerelateerd worden aan doping. De discussie over de Prometheusmythe leert ons dat de mens streeft naar zowel behoud als overschrijding van zijn natuurlijke grenzen. We moeten dus onze verwachtingen over de sporter herzien en daar waar het kan ons met de sporter engageren.

Prometheus

De topsporter anno nu doet denken aan de mythische figuur Prometheus. Volgens het verhaal misleidde deze titaan Zeus en stal het vuur van de goden om het aan de mensen te geven. Hiermee voorzag hij ze van wijsheid, creativiteit en techniek. Prometheus werd echter zwaar gestraft: Zeus bond hem vast aan de rotsen van de Caucasus, waar zijn lever dag in dag uit werd verslonden door een adelaar (en ’s nachts weer aangroeide).

De filosoof Michael McNamee bestempelt dopinggebruik in sport als ‘Prometheanisme’. Hij noemt dopinggebruik een ‘verticale ambitie om onze natuur als zodanig te transformeren’[2], terwijl wij mensen kwetsbaar en sterfelijk zijn en dus gebonden zijn aan natuurlijke grenzen. Volgens McNamee wordt in de topsport ontkend dat de grenzen van het menselijke gerespecteerd dienen te worden. Daar moeten wij voor waken, zodat ‘sport niet de spits wordt van dit Prometheïsche project’.[3]

Interessant is dat Prometheus symbool is komen te staan voor het ambigue karakter van de mens in zijn algemeenheid. Niet alleen de dopinggebruiker, maar de mens zelf is een creatief schepsel met bijzondere talenten die hem in staat stellen zich te blijven ontwikkelen. Tegelijkertijd is dit zijn grote valkuil. Hierdoor krijgt hij de ambitie om zelfs zijn eigen menselijke ‘natuur’ te willen overwinnen en zal hiervoor gestraft worden. In het boek van Thomas Dekker wordt dit dilemma ook geschetst:

“Het is soms alsof ik meerdere Thomassen ineen ben. Ik ben een arrogante, zelfbewuste man die met geld smijt, die weet wat hij wil en die Italiaans spreekt met de Italianen. Maar ik ben ook een onzeker jochie uit Dirkshorn dat heel ver weg van huis is. Iemand die niet weet wat hij met zichzelf aan moet als hij alleen is. Die nog nooit gekookt heeft. Die nog nooit boodschappen heeft gedaan. Die zijn koffer het liefste laat inpakken door zijn moeder en die zijn boterhammen laat smeren door zijn zusje. En die bij god niet weet hoe hij voor zichzelf moet zorgen.”

Het Prometheanisme in de topsport waar McNamee voor waarschuwt blijft dus niet beperkt tot het dopingvraagstuk. Van de topsporter wordt verwacht dat hij of zij grenzen overschrijdt en overmoedig is, maar ook dat hij een doodnormaal “jochie” is zoals ieder ander.

De geëngageerde supporter

In ‘De Wereld Draait Door’ van 14 november 2016 houdt Matthijs van Nieuwkerk tijdens een item over ‘Mijn strijd’ de kijker voor hoe spannend en extreem Dekkers wielerwereld was. Toch vraagt hij zich hardop af of Dekker zijn verhaal niet beter voor zich had kunnen houden. “Had je dan liever gehad dat hij het niet had verteld?” vraagt Thijs Zonneveld, co-auteur van het boek. “Als wielerfan wil ik dit inderdaad niet weten,” antwoordt Van Nieuwkerk. Hij zegt te moeten denken aan zijn vader die fanatiek supporter was en die waarschijnlijk liever deze onthulling bespaard was gebleven.

Over het algemeen ziet de supporter het liefst een ‘sportieve’ atleet die eerlijk is en prestaties levert op basis van talent, training en wilskracht. De supporter leeft ten opzichte van zijn helden in een “temporary suspension of disbelief” – een begrip uit de letterkunde dat aanduidt dat de lezer voor even al zijn twijfels over de geloofwaardigheid van het verhaal opzij kan zetten. Hierdoor is de supporter ontvankelijk voor ‘het spel dat voor grote mensen wordt gespeeld’. Tegelijkertijd weet de supporter ook dat er altijd ‘oneigen’ middelen worden aangewend. Hierbij kunnen we ook denken aan de minutieuze medische begeleiding, curieuze trainingsmethodes en extreme zelfzuchtigheid die onderdeel zijn van de topsport.

In ‘Mijn strijd’ is de tegenstelling tussen held en bedrieger, tussen de beschermde wereld en losgeslagen wereld, een belangrijke oorzaak voor de persoonlijke malaise van de topsporter. De supporter zou zich daarom bewust moeten zijn dat hij eisen stelt aan topsporters die volstrekt tegenstrijdig zijn. Als de renner betrapt wordt en valt, moeten we dus van het bedriegersimago af. Dit impliceert ook dat we sportieve prestaties een context proberen te geven. Steeds meer wielrenners delen hun trainings- en wedstrijdgegevens: we kunnen dit opvatten als een belangrijk signaal om in dialoog te treden over wat we van ze verwachten.

[1] Thijs Zonneveld (2016), Thomas Dekker: Mijn gevecht, Voetbal Inside/Overamstel Uitgevers
[2] McNamee, M. 2007. Whose Prometheus? Transhumanism, Biotechnology and the Moral Topography of Sports Medicine. Sport, Ethics and Philosophy, Vol. 1, 2: pp. 182-3. Eigen vertaling.
[3] Ibid., p. 190.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend