Door Bij Nader Inzien (redactie)

Door Stefan Wintein en Conrad Heilmann (beiden Erasmus Universiteit Rotterdam)

De zetels in de Tweede Kamer dienen proportioneel verdeeld te worden op basis van het aantal behaalde stemmen. Strikt genomen is dit onmogelijk. Stel dat er 45 zetels verdeeld moeten worden onder drie partijen die respectievelijk 50 duizend, 100 duizend en 1,5 miljoen stemmen hebben. Proportioneel krijgen ze respectievelijk 1.4, 2.7 en 40.9 zetels. Maar zetels dienen per stuk te worden verdeeld. Nadat de 3 partijen 1, 2 en 40 zetels hebben ontvangen zijn er nog 2 zetels over. Hoe gaan we deze restzetels op een eerlijke manier verdelen?


In dit betoog zullen wij argumenteren dat de huidige methode die bij de Tweede Kamerverkiezingen gebruikt wordt om restzetels te verdelen, niet eerlijk is voor kleine partijen. Tot voor kort konden kleine partijen deze oneerlijkheid enigszins ondervangen, door zogeheten lijstverbindingen aan te gaan. Echter, de mogelijkheid tot het aangaan van lijstverbindingen is recentelijk afgeschaft. Dit maakt de wijze waarop de restzetels in Nederland verdeeld worden feitelijk nóg oneerlijker voor kleine partijen. Bovendien zijn er betere, eerlijkere methoden om de restzetels te verdelen voorhanden. Maar voordat we daar op ingaan nemen we eerst de huidige methode van restzetelverdeling en het effect van lijstverbindingen onder de loep.

Bij de Nederlandse Tweede Kamerverkiezingen worden de restzetels verdeeld door gebruik te maken van de methode d’Hondt (ook wel bekend als methode van grootste gemiddelden). De restzetels worden dan één voor één verdeeld, en iedere restzetel wordt toegekend aan de partij die, na toekenning, het grootste gemiddelde aantal stemmen per zetel heeft. We keren terug naar ons voorbeeld om deze ietwat cryptische uitdrukking te verduidelijken. Onze drie partijen, noem ze A, B en C, hebben in eerste instantie respectievelijk 1,2 en 40 zetels ontvangen en er zijn nog 2 restzetels te verdelen. Als we de eerste restzetel aan A toekennen, dan heeft A dus 1 + 1 =2 zetels in totaal, en is het gemiddeld aantal stemmen per zetel 50 duizend : 2 = 25 duizend. Wanneer we deze berekening ook voor B en C uitvoeren, dan zien we dat het toekennen van de restzetel aan C het hoogste gemiddelde aantal stemmen per zetel oplevert, en dus wordt de eerste restzetel aan C gegeven. Nu hebben A, B en C, respectievelijk 1,2 en 41 zetels ontvangen en er is nog 1 restzetel te verdelen. Het toekennen van de restzetel aan C levert gemiddeld 1,5 miljoen : 42 stemmen per zetel op, en omdat dit hoger is dan de corresponderende gemiddelden voor A en B, krijgt C ook de tweede restzetel. Inderdaad, de restzetels gaan allebei naar C, de grootste partij.

Ons voorbeeld illustreert hiermee dat de methode d’Hondt grote partijen bevoordeelt. Deze vorm van bevoordeling is oneerlijk ten opzichte van kleine partijen.

Tot voor kort konden kleine partijen, door het aangaan van een lijstverbinding, zich enigszins wapenen tegen deze oneerlijkheid. Door het aangaan van een lijstverbinding worden kleine partijen effectief als een grotere partij behandeld. Dit is opportuun, juist omdat de methode d’Hondt grote partijen bevoordeelt. Veronderstel dat de twee kleine partijen uit ons voorbeeld hun lijsten verbinden, zodat ze voor de restzetelverdeling worden behandeld als één partij met 150 duizend stemmen. De methode d’Hondt kent de twee verbonden partijen dan tezamen één restzetel toe, terwijl de gezamenlijke opbrengst zonder lijstverbinding nul restzetels bedraagt.

Op 27 juni jongstleden is de Kieswet echter gewijzigd. Lijstverbindingen, oorspronkelijk in het leven geroepen om structurele politieke samenwerking te bevorderen, zijn niet langer toegestaan. De reden hiervoor is dat hoewel verscheidende partijen, waaronder Groen Links en de PvdA, geregeld lijstverbindingen zijn aangegaan, dit geenszins heeft geleid tot structurele samenwerking. Lijstverbindingen werden louter aangegaan om, zoals in het bovenstaande voorbeeld, de kansen op restzetels te vergroten.
Theoretisch konden grote partijen ook profiteren van het aangaan van een lijstverbinding, maar in de praktijk gingen alleen kleine partijen lijstverbindingen aan. Het afschaffen van lijstverbindingen heeft derhalve feitelijk nadelige gevolgen voor kleine partijen. Roelof Bisschop van de SGP wijst hier ook op en stelde voor om, nu lijstverbindingen niet langer zijn toegestaan, de methode D’Hondt te vervangen door de Hare-Niemeyer methode (ook wel bekend als de methode van grootste overschotten). Deze methode kent de restzetels toe aan de partijen met de grootste overschotten. In ons voorbeeld gaat de eerste restzetel naar partij C omdat haar overschot, van 0.9, het grootste is. De tweede—en in dit geval laatste—restzetel gaat dan naar de partij met het één na grootste overschot (hier B met een overschot van 0.7), enzovoort. De methode van grootste overschotten is eenvoudig, en, belangrijker, wordt niet gekenmerkt door bevoordeling.

Er bestaan veel verschillende methoden van zetelverdeling. Ze worden op systematische wijze bestudeerd in de apportionment theorie (Balinski en Young 2001), de theorie die zich bezig met eerlijke politieke representatie. De theorie vertelt ons onder andere dat hoewel de Hare-Niemeyer methode niet gekenmerkt wordt door bevoordeling, ze wel een aantal paradoxale eigenschappen heeft. De Webster methode (ook wel methode van Sainte Lague) heeft deze eigenschappen niet, en kent ook geen bevoordeling. Hiermee is de Webster methode de meest geschikte vervanger van de methode d’Hondt. Maar omdat de genoemde paradoxale eigenschappen niet heel relevant zijn voor de Nederlandse verkiezingscontext, is ook de Hare-Niemeyer methode ook al een belangrijke verbetering ten opzichte van de methode d’Hondt. Het voert helaas te ver om hier nader in te gaan op de Webster methode, maar we verwijzen de geïnteresseerde lezer graag naar Wintein en Heilmann (2017), waar we de methode uitvoerig bespreken.

In het politieke debat omtrent de afschaffing van lijstverbindingen werd ook het effect van deze afschaffing op de restzetelverdeling besproken. Waarom werd er dan toch vastgehouden aan de methode d’Hondt? De Kiesraad geeft de volgende twee redenen ten gunste van de methode d’Hondt. De eerste reden is dat het effect van het afschaffen van lijstverbindingen, wanneer we de laatste vijf Tweede Kamer verkiezingen in ogenschouw nemen, minimaal zou zijn geweest onder de methode d’Hondt. Echter, de methode d’Hondt zal natuurlijk ook worden gebruikt in toekomstige verkiezingen, en daarbij onvermijdelijk blijk geven van haar bevoordeling van grote partijen. Ten tweede betoogt de Kiesraad dat de ambtenaren al bekend zijn met de methode d’Hondt. Dit is onvoldoende om een benadeling van kleine partijen te rechtvaardigen.

Het is belangrijk dat zetels op een eerlijke manier verdeeld worden. Maar misschien is men van mening dat er andere, zwaarwegendere belangen dan eerlijkheid zijn. Men kan bijvoorbeeld van mening zijn dat Nederland te veel kleine partijen heeft, en dat het begunstigen van grote partijen het proces van coalitievorming vergemakkelijkt. Dit kan een reden voor de keuze van de methode d’Hondt zijn. Maar indien dit zo is, dan is dit een politieke keuze, en niet, zoals ze in het politieke debat gepresenteerd wordt, een keuze op basis van de (procedurele) eigenschappen van de methoden van restzetelverdeling. Het is dan ook zuiverder om deze politieke keuze niet te verbergen in de methode van restzetelverdeling. In plaats daarvan kan men bijvoorbeeld de kiesdrempel (1 zetel) verhogen. Hoewel we niet denken dat dit het beste idee is—het is strijdig met het grondwettelijk verankerde ideaal van proportionele representatie—is het in elk geval transparanter om kleine partijen te benadelen middels een kiesdrempel dan middels de restzetelverdeling.

Concluderend stellen we dat het bevoordelen van grote partijen niet eerlijk is, en dat de huidige methode van zetelverdeling, de methode d’Hondt, vervangen moet worden door een eerlijke methode zoals die van Sainte Lague. Indien eerlijkheid niet doorslaggevend is in de keuze voor de methode d’Hondt, dan moet dit op heldere en transparante wijze gecommuniceerd wordt.

Onze belangstelling voor de restzetelverdeling problematiek komt voort uit ons bredere onderzoek naar fairness. In ons onderzoek laten we zien dat en hoe wiskundige en micro-economische literatuur over fair division van belang is voor filosofische theorieën van fairness, zoals de theorie van John Broome (1990). In (Heilmann en Wintein 2015) gaan we in op het belang van de coöperatieve speltheorie voor de filosofische literatuur omtrent fairness. In (Wintein en Heilmann 2017) laten we zien dat de hierboven genoemde apportionment theorie uiterst relevant is voor het filosofische debat omtrent fairness. Meer informatie over ons onderzoek kun je vinden op onze websites: www.stefanwintein.webklik.nl en www.cheilmann.org.

Referenties

Balinski, ML. en Young, HP. (2001). Fair Representation: Meeting the Ideal of One Man, One Vote. 2nd ed. Washington, D.C.: Brookings Institution Press.

Broome, J. (1990). Fairness. Proceedings of the Aristotelian Society 91: 87-101.

Heilmann, C. en Wintein, S (2015) How to be fairer? Synthese 1-25. https://link.springer.com/article/10.1007/s11229-015-0967-y (open access)

Wintein, S. en Heilmann, C. (2017). Dividing the Indivisible: Apportionment and Philosophical Theories of Fairness. Politics, Philosophy & Economics. http://journals.sagepub.com/eprint/7fvvqDhGf6MgWWyujZJX/full (open access)


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

2 Comments

  1. Goed artikel, ik was er niet van op de hoogte dat de lijstverbinding is afgeschaft. Zal er aandacht aan besteden bij mijn lessen maatschappijleer komend jaar. Het past overigens wel in het beeld dat ik heb over de rol van (grote) politieke partijen. Ze monopoliseren de representatie.

Comments are closed.