Door Fleur Jongepier (Radboud Universiteit Nijmegen)

Wat is de juiste reactie op onwaarheden, kwetsende uitspraken en bullshit? Er is een manier om deze vraag te beantwoorden die ik steeds vaker tegenkom: ‘verweer en weerlegging’. In zijn TEDx Talk zegt Quassim Cassam bijvoorbeeld dat het antwoord op complottheorieën moet zijn “rebut, rebut, rebut”. En afgelopen maandag schreef Patrick Loobuyck dat moreel of wetenschappelijk foutieve meningen “niet verboden, maar bestreden [moeten] worden”.

De wortels van de deze benadering zijn te vinden in wat J.S. Mill’s schrijft over de vrijheid van meningsuiting in On Liberty. Daarin voert Mill het zogenaamde kennisargument voor vrijheid van meningsuiting op. Mill’s idee is dat er een vrij toegankelijke ‘marktplaats van ideeën’ bestaat waar kennis kan ontstaan en gedijen. Opvallend aan zijn betoog is dat onware overtuigingen ook toegelaten moeten worden tot de marktplaats. Een reden daarvoor is bescheidenheid: in de geschiedenis is het vaak gebeurd dat men dacht dat x waar was (‘er is niks mis met slavernij’) en y onwaar (‘de aarde draait om de zon’) terwijl dit niet zo bleek te zijn (Mill: “To deny this is to assume our own infallibility”). Door onware meningen niet te censureren, erkennen we dat we er faliekant naast kunnen zitten, hoe zeker we ook van onze zaak zijn.

Maar Mill geeft nog een reden, namelijk, dat onware overtuigingen degenen die de waarheid in pacht hebben uitnodigen of verplichten zich te verweren en argumenten aan te dragen voor hun overtuiging. Het toelaten van onware meningen is een manier om te voorkomen dat onze ware overtuigingen verworden tot vooroordelen of dogma’s. Schematisch kunnen we ‘Mill’s principe’ dus als volgt samenvatten:

  1. Onware meningen mogen niet worden gecensureerd.
  2. Onware meningen vragen om verweer en weerlegging.
  3. Verweer en weerlegging brengen epistemische voordelen.

Punt 3 is wat Loobuyck in gedachten heeft wanneer hij schrijft dat onware meningen ons ook de kans geven om “van een nood een deugd maken”:

“Grijp de mening van creationisten aan om de plausibiliteit van de evolutietheorie uit te leggen. Grijp het shariagedweep van salafisten aan om de democratie te versterken en de uitgangspunten opnieuw toe te lichten.”

Ik begrijp wat Cassam en Loobuyck bedoelen en ik denk dat punt 3 van Mill’s principe soms inderdaad de juiste strategie is, dat wil zeggen, de strategie die het meest effectief is wat betreft het behouden, verkrijgen en verspreiden van kennis. Maar de ‘verweer en weerlegging’-strategie is niet onproblematisch. De reden daarvoor is dat ze tot gevolg heeft dat de waarheid steeds weer in de verdediging moet. Deze dynamiek is om morele én epistemische redenen onwenselijk.

De waarheid in de verdediging

Soms is het problematisch om je altijd maar te moeten verweren. Bijvoorbeeld: Baudet roept iets over homeopathische verdunning en iemand met Turkse ouders moet in het verweer (en daar wordt zijn eigen overtuiging zogenaamd sterker van). Een troll roept: “Feministen zijn erop uit mannen kapot te maken!” en de feminist moet gaan uitleggen waarom dat een totaal verkeerde beschrijving is van wat z/hij aan het doen is (en haar overtuiging wint daarmee aan kracht). Iemand heeft het over de ‘slachtoffers’ – met aanhalingstekens – van Harvey Weinstein en pleit voor een minder ‘hyper-epidemisch’ klimaat. Vervolgens moeten de slachtoffers (dan wel degenen die voor hen opkomen) uitleggen dat ze slachtoffers-zonder-aanhalingstekens zijn en dat de term hyper-epidemisch in de Weinstein-context volstrekt van de pot gerukt is (wederom, dit zou hun eigen positie helderder, stabieler en minder dogmatisch maken).

Met andere woorden: de Milliaanse slogan ‘maak van een nood een deugd’ heeft het onaangename gevolg dat degenen die kwetsende onzin verkondigen in een gunstigere positie zitten. Ze hebben hun zegje gedaan, nu is het aan de tegenstander op de uitspraak in te gaan en deze te weerleggen. Het lijkt soms haast alsof degenen die onwaarheden verkondigen of graag kwetsen en beledigen een quasi-recht zouden hebben om van repliek te worden voorzien. Dit is extra pijnlijk als je je realiseert dat sprekers van onzin of onwaarheden soms alleen het doel hadden angst te zaaien, aandacht te krijgen, zieltjes te winnen of geld te verdienen.

Maken we zo eigenlijk niet van de ene nood een andere? Wat een mooi en optimistisch idee was – laat duizend bloemen bloeien, ook lelijke, stinkende bloemen – blijkt uit te monden in een situatie waarin degenen die graag kwetsen en bullshit verkondigen de spelregels bepalen. Het vasthouden aan en toejuichen van de verweer-en-weerlegstrategie houdt die ongelukkige dynamiek in stand, en werkt daarmee misschien zelfs de arrogantie van degenen die onwaarheden en kwetsende berichten de wereld in sturen, in de hand. ‘Kom maar op,’ wordt de houding.

Zo is het nu eenmaal, zou je kunnen denken, de wereld is onrechtvaardig. Maar je kunt ook een andere conclusie trekken. Mill’s principe geldt misschien in sommige maar zeker niet alle gevallen. We moeten per geval een afweging maken. Niet elke foute mening verdient een antwoord, laat staan een geduldige of respectvolle weerlegging.

De effectiviteit van verweer

Wellicht zijn er dus morele redenen waarom verweren en weerleggen niet altijd een goed idee is; het kan leiden tot een onrechtvaardige dynamiek. Maar als je denkt dat het verkrijgen, behouden en verspreiden van kennis de grondslag vormt voor vrijheid van meningsuiting dan zijn onrechtvaardigheden wellicht niet doorslaggevend (in een volgende blogpost ga ik hierop terugkomen door te kijken naar Mill’s schadebeginsel). Als we dat denken, moeten we ons afvragen of er misschien ook epistemische redenen zijn – redenen die puur te maken met kennisverwerving en –verspreiding – om vraagtekens te plaatsen bij de effectiviteit van verweer en bij het idee dat foute opinies weerlegd moeten worden.

Is het bijvoorbeeld verstandig Wilders’ of Baudets tweets van repliek te voorzien of zorgen we er dan alleen maar voor dat hun populistische ideeën meer airtime krijgen (dat wil zeggen, werken we onwaarheid in de hand)? Moeten we wel of niet met anti-vaxxers in discussie gaan (zie ook hier) of wint de beweging daarmee aan invloed (verspreiding van onwaarheid)? Moeten we juist wel of juist niet reageren op een opiniestuk van iemand die stelt dat verschillende vormen van emancipatoir denken (feminisme, anti-racisme, etc.) onderdeel uitmaken van dezelfde beweging die iets complot-achtigs heeft en die, als we niet uitkijken, kan uitmonden in zoiets als de Culturele Revolutie?

Misschien niet, misschien wel. In elk geval is het niet evident een goed idee, zoals voorstanders van Mill’s principe wellicht zouden zeggen. Dit blijkt denk ik blijkt uit het feit dat bovenstaande vragen duidelijk geen retorische vragen zijn, maar legitieme en urgente vragen waarop we een antwoord moeten formuleren. Het lijkt me aannemelijk dat dat antwoord in sommige, zo niet veel, gevallen negatief uitvalt. Soms is het namelijk duidelijk contraproductief om op foute meningen in te gaan (contraproductief voor het verkrijgen of bevorderen van kennis welteverstaan, niet alleen contraproductief voor het hebben van een prettig lopend gesprek). Wat aanhangers van Mill’s principe soms namelijk over het hoofd lijken zien is dat verweer het taalgebruik van de verkondigers van onwaarheden, kwetsende uitspraken of bullshit normaliseert en in stand houdt.

Voorbeeld. De drempel voor wat voor soort taal niet door de beugel kan ligt inmiddels veel hoger dan, zeg, in de tijd van Pim Fortuyn. Wanneer we dan onware en kwetsende meningen bestrijden en bullshitters van repliek dienen, doen we mee in zekere zin mee met hun spel. Problematische concepten, vragen of gevolgtrekkingen worden genormaliseerd en in stand gehouden juist door verweer. De aandacht die journalisten aan ‘cultuurmarxisme’ besteedden is misschien een case in point. Ruimte geven aan alt-right figuren (en hen ‘nationalist’ noemen, zoals de NOS deed) misschien ook. In de journalistiek lijkt tegenwoordig soms sprake van paniekvoetbal waarbij het recht op vrijheid van meningsuiting wordt opgevat als een recht op een geduldig luisterend oor of een recht om respectabel gevonden te worden.

Een gerelateerd punt: vóór de ‘minder, minder’-uitspraak was het helemaal geen vraag of we meer of minder Marokkanen wilden. De afwezigheid van dergelijke vragen en discussie daarover laat iets belangrijks zien. Er krachtig voor opkomen dat we helemaal niet minder Marokkanen willen en nieuwe redenen vinden voor dat standpunt, zoals Mill’s principe ons zou adviseren, is koren op de molen van de populist. Onszelf zien als holocaust-gelovers is koren op de molen van holocaust-ontkenners. En ik zou zelfs willen zeggen dat het aangrijpen van holocaustontkenning “om de gruwel van WOII in herinnering te brengen” zoals Loobuyck voorstelt, de holocaust-ontkenners al veel te veel ruimte geeft.

Het reageren op onwaarheden of kwetsende vragen brengt niet altijd epistemische of morele vooruitgang. In tegenstelling tot wat sommige Mill-adepten denken, vormen foute meningen en het verweer daartegen zeker niet altijd een reden een waarheidsfeestje te vieren. Soms is ‘verweer en weerlegging’ de juiste strategie, maar zeker niet altijd. Er zijn soms belangrijke morele en epistemische redenen deze strategie niet toe te passen.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

2 Comments

  1. Goed stuk.
    Het gebruik van het aan Mao ontleende “laat duizend bloemen bloeien” komt in deze context wel een beetje wrang-ironisch op me over.

  2. Dank je Fleur,
    Ik zie een extra probleem met de puur rationele houding: ze is vooringenomen in de zin dat ze denkt dat rationeel argumenteren een monopolie heeft op overtuigen, dat is dus niet zo. Kwetsende meningen zijn wervend omdat ze emoties een plaats geven – emoties die zich verdrukt voelen door klinisch “politiek correct” redeneren. Op dit moment lijkt het er soms op dat we intellectueel alleen maar mogen bogen op ’the mind” terwijl overtuigen toch ook een kwestie is van “the hearts”. Goedbedoelde intellectualistische kritiek is goed maar gaat – zo vrees ik – voorbij aan de menselijke realiteit. Het is ook niet zo dat er geen intellectuele onderbouw is bij vele kwetsende meningen zodat er soms wel wat superioriteitsgevoel in de puur rationele reacties zit (iets wat ook als kwetsend ervaren wordt en volgens mij ook gewoonweg onredelijk is).
    Zonder enige vorm van sympathie voor het huidige klimaat van kwetsende meningen (want correct lijkt me veelal gewoon correct) lijkt het me niet productief ze te bestrijden zonder de voedingsbodem – die dikwijls een gevoelsbodem is – serieus te nemen.
    JoB(ervoets)

Comments are closed.