Door Fleur Jongepier (Radboud Universiteit Nijmegen)

Wanneer wegen de pros van vrijheid van meningsuiting op tegen de cons, en aan welke cons moeten we denken? In een eerdere blogpost boog ik me over de vraag of verweer en weerlegging altijd een goede manier is om om te gaan met onware en kwetsende uitspraken. Ik beloofde toen een vervolgblog waarin ik in zou gaan op de relatie tussen vrijheid van meningsuiting en het toebrengen van schade aan anderen. In deze blog wil ik specifiek verkennen of de uitoefening van iemands recht op vrijheid van meningsuiting soms datzelfde recht van een ander om zeep kan helpen. Als dat zo is, kan het opvolgen van Mill’s principe in bepaalde gevallen zelfondermijnend zijn.

Vrijheid van meningsuiting en Mill’s schadebeginsel

In de eerdere blogpost vatte ik schematisch ‘Mill’s principe’ over vrijheid van meningsuiting als volgt samen:

  1. Foute meningen mogen niet worden gecensureerd.
  2. Foute meningen vragen om verweer en weerlegging.
  3. Verweer en weerlegging brengen epistemische voordelen.

Mill was een optimist – ik denk niet dat hij de Baudets, Trumps en internettrolls van deze wereld had kunnen voorzien. Je kunt je dan ook afvragen hoe Mill over het gewicht van zijn eigen principe zou hebben gedacht als hij nu had geleefd. Absoluut is het principe in elk geval niet. Mill is hier expliciet over: het toebrengen van schade aan anderen is de grens. Het Milliaanse principe van het recht op vrijheid van meningsuiting dient dus te worden afgewogen tegen een ander Milliaans principe, namelijk, het schadebeginsel (zie ook deze blog). Kortweg, als iemands uitspraken anderen schade toebrengen, dan vervalt daarmee zijn recht op vrije meningsuiting.

De vervolgvraag is natuurlijk hoe we ‘schade’ moeten invullen. Als antwoord op die vraag worden vaak twee extremen van een spectrum geschetst: aan de ene kant van het spectrum wordt het voorbeeld genoemd van iemand die ‘Brand!’ roept in een volle zaal (geen vrijheid van meningsuiting want schade: kans op ongevallen of zelfs doden), en aan de andere kant van het spectrum voorbeelden van ‘slechts kwetsen’ (geen schade want gekwetst worden is nog niet geschaad worden).

Dan moeten we weten wat kwetsen is. We zouden kunnen zeggen dat er van ‘slechts kwetsen’ sprake is wanneer de toehoorder simpelweg een dikkere huid had moeten hebben of te lange tenen had. Ik mag prima zeggen dat ik je nieuwe sjaal heel lelijk vind. Als jij je vervolgens gekwetst voelt dan is dat jammer voor jou en moet je maar een dikkere huid kweken. Ik had wat beleefder mogen zijn, maar dat is een optioneel extraatje. Maar mag ik ook zeggen dat ik je religie lelijk vind? Dat er te veel moslims in Nederland zijn? Als dat laatste ook een geval is van slechts kwetsen (dus: dikkere huid kweken) wel. Maar dat is natuurlijk precies de vraag en dus kunnen we het antwoord daarop niet zomaar aannemen.

Twee opmerkingen hierover. Ten eerste: bij het beantwoorden van de vraag ‘wanneer is kwetsen schaden?’ moeten degenen die gekwetst zijn ook daadwerkelijk gehoord worden. Met andere woorden, we moeten op onze qui-vive zijn wanneer alleen degenen die niet gekwetst zijn (of, nog problematischer, alleen degenen die kwetsen) meepraten. Dat wil niet zeggen dat de gekwetste partij het laatste woord heeft. Immers, je onterecht gekwetst voelen is mogelijk, net als het foutief bestempelen van gekwetst-zijn als geschaad-zijn. Je kunt bijvoorbeeld zo erg geschrokken zijn van mijn opmerking over je nieuwe sjaal dat je vervolgens zegt dat ik je niet alleen gekwetst maar ook geschaad heb, terwijl dat niet zo is. Mijn punt is slechts dat het standpunt van degenen die gekwetst worden niet simpelweg terzijde kan worden geschoven.

Ten tweede: mijn vermoeden is dat veel Mill-adepten denken aan het sjaal-voorbeeld bij het beantwoorden van de vraag wanneer er sprake is van schade, en dit zomaar overzetten naar diepere en ontwortelende varianten van gekwetst-zijn. Patrick Loobuyck schreef onlangs bijvoorbeeld: “Wie de bandbreedte voor de vrijheid van meningsuiting laat bepalen door de mensen met de langste tenen, zal niet veel vrijheid overhouden”. Ik denk dat hier een vals dilemma wordt geschetst: ófwel je schaart je achter Mill’s principe en neemt foute meningen voor lief en trekt er enthousiast tegen ten strijde, ófwel je hebt lange tenen, bent lichtgeraakt, stelt je aan, hebt een onvoldoende dikke huid. Maar dat zijn natuurlijk niet de enige opties. Sommige uitspraken verwonden of doden weliswaar niemand (zoals ‘Brand!’ dat kan doen) maar ze hebben wel degelijk schadelijke gevolgen. Daarom kan iemand terecht vraagtekens stellen bij Mill’s principe en de bandbreedte van vrijheid van meningsuiting zonder ‘lange tenen’ te hebben.

Wanneer het recht van de een het recht van de ander verhindert

Over wat voor schade hebben we het dan? Eén optie is dat er instanties van kwetsen zijn die onthutsend en ontwortelend zijn en het zelfrespect van iemand aantasten. Voor dergelijke varianten is de reactie ‘dikkere huid kweken’ ongepast. Sommige bagatelliserende reacties op #metoo vallen wellicht in deze categorie (meer materiaal in deze categorie kun je vinden in het werk van Axel Honneth). Maar er is meer. De vrijheid van meningsuiting van de één kan de reële vrijheid van meningsuiting van een ander onmogelijk maken of zwaar belemmeren.* Sommige uitspraken kunnen de stemmen van anderen doen verstommen. Wanneer dit systematisch gebeurt bij (groepen) mensen, wordt hun recht op vrijheid van meningsuiting geschonden.

Wat concreter: je kunt prima zeggen dat je Marokkaan bent, en proud of it, maar zoiets wordt verdomd moeilijk, en voor sommigen zelfs onmogelijk, na Wilders’ ‘minder-minder’ uitspraak en vergelijkbare taal anno 2017. Ander voorbeeld: je hebt de vrijheid te zeggen dat je het slachtoffer bent van seksuele intimidatie, maar als niemand je gelooft, koop je daar vrij weinig voor. Nog een: je hebt de vrijheid ‘nee’ te zeggen wanneer iemand seks voorstelt, maar wanneer jouw ‘nee’ alsmaar als ‘ja’ wordt gehoord dan zijn voor jou de voordelen van het recht op vrijheid van meningsuiting niet beschikbaar. Als jouw protest tegen Zwarte Piet wordt begrepen als een protest tegen het eten van boerenkool dan wordt jouw vrijheid van meningsuiting niet op de relevante manier gerespecteerd.

In al deze gevallen is er geen sprake van fysieke schade en het valt ook niet mee om de schade te articuleren of traceren. Niettemin, wanneer de uitoefening van een fundamenteel recht van de een de ander de reële uitoefening van haar fundamentele recht ontneemt, dan valt dit redelijkerwijs onder schade. Het Milliaanse principe dat foute en kwetsende meningen ook ‘moeten kunnen’, moet daarom getoetst worden aan het reëele recht op vrijheid van meningsuiting van de toehoorders na de gemaakte uitspraak.

Hier valt misschien zelfs nog een heus Milliaans kennisargument voor te geven: als we Mill’s idee dat we van foute of kwetsende meningen alleen maar sterker worden accepteren ook als dit een serieuze inperking van de vrijheid van meningsuiting van anderen inhoudt, dan lopen we simpelweg enorm veel kennis mis. Kennis van slachtoffers, kennis van moslims, kennis van vluchtelingen, kennis van degenen die onrecht aan de kaak stellen – kennis waar we niet zonder kunnen.

* Een soortgelijk punt wordt gemaakt door Susan Brison (1998) die zich kritisch verhoudt tot het idee dat het recht op vrijheid van meningsuiting gefundeerd is in autonomie, met als argument dat het oefenen van dat recht de autonomie van anderen kan ondermijnen.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

2 Comments

  1. Beste Fleur, je schrijft: “Het Milliaanse principe dat foute en kwetsende meningen ook ‘moeten kunnen’, moet daarom getoetst worden aan het reëele recht op vrijheid van meningsuiting van de toehoorders na de gemaakte uitspraak.”
    Ik probeer me dit voor te stellen. Allereerst ervaar ik een gemis aan denken en reflecteren over oordelen en beoordelen. Stel dat ik jouw voorbeeld doortrek: is een aanklacht van seksuele intimidatie allereerst een uiting van onrechtmatige ervaren feiten of is het een meningsuiting? Ik denk dat je dit sterker moet doordenken en articuleren. Zo kan een publieke aanklacht ook leiden tot ontnemen van vrijheid voor de aangeklaagde. Niet alleen het recht op wederhoor, maar ook rechtvaardigheid zijn hier in het geding. Wat ontbreekt is een onderzoek dat kan leiden tot een oordeel waarbij het recht op vrijheid van alle betrokkenen meegenomen wordt.

  2. Beste mevrouw Jongepier,
    Ik heb twee vragen ter verduidelijking van mijn begrip van uw punt.
    U zegt “Maar er is meer. De vrijheid van meningsuiting van de één kan de reële vrijheid van meningsuiting van een ander onmogelijk maken of zwaar belemmeren.* Sommige uitspraken kunnen de stemmen van anderen doen verstommen.”
    Ten eerste klinkt de term “reële vrijheid van meningsuiting” vreemd in mijn oren. Kunt u toelichten wat het woordje “reële” toevoegt aan “het recht op vrijheid van meningsuiting”? Het recht op vrijheid van meningsuiting is immers een recht wat we “reëel” hebben en ook gemaakt is met het oog op de reële situatie in een maatschappij. U zegt dat Mill de “Baudets, Trumps en internettrolls” niet had kunnen voorspellen. Het is evident dat deze opmerking een belangrijke rol speelt in uw betoog om Mill’s argument te nuanceren, maar ik zie geen argument om deze bewering te accepteren. Uiteraard was Mill geen helderziende en kon hij de komst van mensen zoals Baudet en Trump niet voorspellen, maar Mill zal vast wel bekend zijn geweest met satirische prenten in zijn tijd. Hij zal vast ook wel bekend zijn geweest met (historische) politieke figuren die leugens vertelde om zo hun politieke carrière te bevorderen, of om een groep mensen te misleiden. Ik ben geen expert in Mill, dus wellicht kunt u hier een sterker argument voor geven.
    Ten tweede, de voorbeelden die u geeft belemmeren maar mijns inziens niet de vrijheid van meningsuiting die deze mensen hebben. U wijst immers naar het feit dat ze niet of weinig gehoord worden, of verkeerd begrepen worden. En hoewel het iedereen zijn verlangen is om d.m.v. hun uitingen gehoord en begrepen te worden is dat niet een onderdeel van, of een voordeel wat men haalt uit, het recht op vrijheid van meningsuiting. Het feit dat iemand het recht heeft om zijn mening te uiten legt nog niet op alle andere individuen de verplichting om te luisteren of om te begrijpen wat iemand zegt.

Comments are closed.