Door Jesse Mulder (Onderzoeker Universiteit Utrecht)

Deze blog is onderdeel van de rubriek ‘onderzoeksprojecten’ waarin filosofen die recentelijk een onderzoeksbeurs binnen hebben gehaald of juist een onderzoeksproject afsluiten, vertellen waar hun onderzoek over zal gaan (of is gegaan). In deze blog vertelt Jesse Mulder over zijn VENI-beurs die hij ontving van NWO. 

Er zijn in onze tijd meer wetenschappers actief dan ooit in de geschiedenis. Laatst stuitte ik op dit artikel, waarin zelfs beweerd wordt dat maar liefst 90% van alle wetenschappers die ooit geleefd hebben op dit moment nog leeft. Dat moeten we natuurlijk met een korrel zout nemen – hoe bepaal je eigenlijk wie er door de zeer diverse eeuwen en culturen heen als wetenschapper telt? – maar toch, het is niet te ontkennen dat we met een ongekende hoeveelheid inzet van mensen, middelen, en denkkracht bezig zijn om de wetenschap in brede zin uit te bouwen. Zo beschouwd is dat dus een gigantische collectieve onderneming.

Maar kun je dat wel zeggen? Is de wetenschap wel één gigantische collectieve onderneming? Door die explosieve groei aan onderzoekers en onderzoeksresultaten, die leidt tot gigantische hoeveelheden artikelen, boeken, etc., is het onmogelijk om nog enig overzicht te houden, zelfs binnen de grenzen van het ene of andere vakgebied. Het gevolg is hyperspecialisatie: als het gaat om één specifiek deelonderwerpje kun je als wetenschapper nog wel enig overzicht houden, en daar dus zinvol aan bijdragen, zodat de hyperspecialisatie niet zo’n probleem lijkt. Maar er zijn ook zorgen over deze vergaande specialisatie: het leidt tot isolatie van de collega-wetenschappers die net in een ander hoekje zitten, en daarmee stagneert de uitwisseling van ideeën die zo cruciaal is voor echte wetenschappelijke vooruitgang (hier vind je die zorgen geuit met een paar voorbeelden). Als we er zo naar kijken is de moderne wetenschap dus niet zozeer één collectieve onderneming, maar eerder een hoogst gefragmenteerd samenraapsel van hoogst specifieke ondernemingen.

De vraag die hieruit naar voren komt is die naar de eenheid van de wetenschappen. Bestaat er zoiets als de wetenschap? Mij interesseert in het bijzonder de bijbehorende vraag: bestaat er zoiets als het moderne wetenschappelijke wereldbeeld?

‘Het’ wetenschappelijke wereldbeeld: een filosofisch idee

Dat is uiteraard meer een vraag voor filosofen dan voor wetenschappers in een striktere zin van dat woord. Natuurlijk zijn er ook genoeg wetenschappers die uit de cubicle van hun eigen (sub-sub)discipline stappen om eens wat zinnigs over de grotere samenhang der wetenschappen te zeggen, maar die kun je dan met recht filosofisch ingestelde wetenschappers noemen. Dat zijn vaak wetenschappers die de implicaties van hun eigen onderzoek voor het moderne wereldbeeld uit de doeken willen doen. Waarmee ze overigens geregeld controverses creëren die ook weer door en door filosofisch zijn – denk bijvoorbeeld aan alle commotie rondom de vrije wil die zijn oorsprong vindt in het hersenonderzoek van mensen als Dick Swaab en Victor Lamme. Dat zijn voorbeelden van wetenschappers die wat binnen de grenzen van hun discipline geldigheid heeft rücksichtslos tot allesbeheersend principe van het moderne wereldbeeld willen maken, iets wat wetenschapsfilosoof John Dupré “imperialistische wetenschap” noemt.

Maar zo’n filosofische stap buiten het eigen vakgebied hoeft niet uit dergelijke imperialistische motieven voort te komen. Neem bijvoorbeeld Sarah Durston en Ton Baggerman, die vorig jaar een boek publiceerden getiteld “The Universe, Life and Everything”, met als ondertitel “Dialogues on our Changing Understanding of Reality”. Daarin betogen ze dat we opgescheept zitten met een verouderd, materialistisch-atomistisch werkelijkheidsbeeld dat nog uit de tijd van Descartes en Newton stamt, en dat we in feite middenin een transitie zitten naar een meer holistisch paradigma dat zich niet beperkt tot wat mechanistisch-atomistisch te denken valt. Dat laatste verkennen en illustreren ze met een reeks interviews met vooraanstaande wetenschappers. Ook hier weer een eminent filosofische these die vraagt om grondige filosofische reflectie.

Dit laatste voorbeeld vormt een mooi bruggetje naar mijn eigen filosofische onderzoeksproject (een NWO-VENI-project), dat ik de komende 3 jaar ga uitvoeren aan de UU. Kort gezegd is het ook mijn streven om een filosofisch licht te laten schijnen op de vraag hoe dat nu zit met ‘het wetenschappelijke wereldbeeld’, en daarbij het nog steeds heersende spook van een reductief-mechanistisch-atomistisch denken uit te bannen zodat er ruimte komt voor een veelzijdiger begrip van het wetenschappelijk wereldbeeld. Alleen is mijn methode niet primair die van interviews met kopstukken van de diverse wetenschappen: het is mijn aspiratie om een conceptueel-filosofische onderbouwing voor dit standpunt te ontwikkelen.

Eenheidsdenkers en pluralisten

Wellicht kan ik dat nog het beste verduidelijken aan de hand van wat je zou kunnen omschrijven als het filosofische spiegelbeeld van de tegenstelling waarmee ik deze blog begon: de eenheid van wetenschap versus de diversiteit van wetenschappen. Verdedigers van het reductieve soort denken waar ik op tegen ben karakteriseren hun positie vaak in termen van een voortschrijdende ‘unificatie’ van de wetenschappen: dankzij Newton weten we dat hemel en aarde uiteindelijk dezelfde wetmatigheden volgen; dankzij de opkomst van de biochemie weten we dat de levende en de levenloze natuur dezelfde wetten volgen (namelijk die van de materie), dankzij Mendel, Darwin en Watson & Crick weten we dat de schijnbare doelmatigheid in de natuur te verenigen valt met de blinde oorzakelijkheid van het levenloze domein. Deze karakterisering van de unificatie-gedachte ontleen ik aan Steven Pinker, een van de meest enthousiaste publieke verdedigers van dit standpunt. Pinker is tevens fervent voorvechter van een evolutionaire benadering van psychologische en verwante vraagstukken, waarmee een volgende stap in de unificatie gemaakt zou zijn (zie hier zijn betoog om op basis daarvan ook de geesteswetenschappen in te lijven in deze triomfmars der wetenschappen).

Tegenstanders van dit soort reductionistisch denken over de wetenschap wijzen juist op de schier onoverbrugbare kloven tussen de diverse wetenschappen wat betreft methode, werkwijze, vormen van verklaring en begrip. Voorbeelden uit de wetenschapsfilosofische hoek zijn Nancy Cartwright en John Dupré (zie bijvoorbeeld dit interview). Deze mensen verdedigen, kort gezegd, pluralisme. Het streven naar eenheid – Pinker’s mooie unificatie-verhaal – is volgens de pluralist niet meer dan een verhaal; in werkelijkheid hebben we te maken met diverse wetenschappen die allemaal zo hun eigen domein hebben, en helemaal niet in het keurslijf van een ‘fundamentelere’ wetenschap passen.

Als je zo’n pluralisme consequent doortrekt blijkt het echter problematisch: de wetenschappen werken ook weer niet in complete isolatie van elkaar. De mens, bijvoorbeeld, is onderwerp van een heel scala aan disciplines – natuurkunde, biologie, psychologie, geneeskunde, sociologie, economie, de vele geesteswetenschappen, etc. Dan moeten de inzichten van die diverse wetenschappen natuurlijk wel op een of andere manier in hun samenhang gezien kunnen worden! Dat vereist dus toch een overkoepelende blik, die de eenheid in de diversiteit van wetenschappen weet te vinden. Vandaar de Engelstalige titel van mijn onderzoeksproject: unifying metaphysical pluralism.

Eenheid als samenhang in de pluraliteit

Het gaat hier dus niet om een unificatie à la Pinker, die gekarakteriseerd wordt door een terugvoeren van minder fundamentele wetenschappen tot fundamentelere wetenschappen. In plaats daarvan stel ik voor het idee los te laten dat de wiskundig-mechanistische benadering die de natuurkunde zoveel goede diensten heeft bewezen de ‘gouden standaard’ zou zijn voor wetenschappelijk denken überhaupt. In de geschiedenis van de filosofie is genoeg inspiratie te vinden voor alternatieven: mijn favoriete voorbeeld is Aristoteles’ wijsgerige systeem, dat alle ruimte laat voor een pluralisme aan wetenschappen met elk hun geheel eigen vorm van begrijpen en verklaren (denk aan de diverse treden op de ‘ladder van het bestaan’: levenloze natuur, planten, dieren, mensen), zonder dat daarmee de wetenschappelijke wereld in onsamenhangende fragmenten uiteenvalt.

Ik zie het dan als taak van de filosofie om een dergelijke veelheid-in-eenheid te articuleren, en daaraan wil ik dan ook gaan bijdragen. Fundamenteel voor mijn benadering van die taak is het volgende inzicht. Elke wetenschap bekijkt de fenomenen die binnen haar domein vallen, en zoekt naar de samenhang tussen die fenomenen. Op dat algemene niveau zijn de wetenschappen een éénheid, ‘geünificeerd’. Maar wat voor soort fenomenen dat is, en wat voor soort samenhang daartussen te vinden is, dat verschilt per wetenschap. Dat verschil berust nu echter niet op waarneming, maar is fundamenteler: het verschil zit in hoe de dingen, processen, fenomenen en de samenhang daartussen überhaupt gedacht wordt. Het is, kort gezegd, een logisch verschil. Waar bijvoorbeeld in de natuurkunde (en misschien ook de scheikunde) de samenhang tussen de verschijnselen inderdaad in ‘blinde’ oorzakelijkheid gevonden kan worden, vinden we in de biologie nog altijd een impliciete verwijzing naar de ontwikkelingscyclus van de soort in kwestie – ook waar het gaat om de processen op moleculair niveau. En van deze beiden kunnen we ook weer het soort samenhang onderscheiden dat het duidelijkst naar voren komt in de bewuste, redenen-gedragen handelingen zoals wij mensen die kunnen verrichten.

Deze ideeën laten zich exacter formuleren bijvoorbeeld in termen van de vermogens van dingen. Water heeft het vermogen te bevriezen, maar of een gegeven hoeveelheid water ooit inderdaad bevriest is puur afhankelijk van de toevallige omstandigheden waar het zich in vindt. En net zo is het bij het vermogen van een roos om te verbranden. Maar het vermogen van de roos om te bloeien is anders: de roos rekent als het ware op de juiste omstandigheden (de komst van de lente), en in termen daarvan zijn ook de voorbereidende processen in de roos (knopvorming etc.) te begrijpen. Zo beschouwd hebben we dus een overkoepeld begrip van vermogen, maar desondanks werken de verschillende wetenschapsgebieden met verschillende begrippen van een vermogen – de vermogens die je in de levende natuur vindt volgen een andere logica dan die je in de dode natuur vindt.

Of we met deze benadering uiteindelijk echt tot het soort ‘unified pluralism’ kunnen komen dat mij voor ogen staat, valt uiteraard nog te bezien. En ik verkeer natuurlijk ook niet in de illusie dat het antwoord op die vraag de komende drie jaar definitief gegeven kan worden – wat ik in mijn kleine hoekje van het gigantische wetenschapsbedrijf kan bijdragen is tenslotte beperkt. Maar, mijn bijdrage zal in ieder geval van nature over de grenzen van de diverse disciplines heen gaan. Het gaat tenslotte om stapjes in de richting van een ‘theory of everything’. Maar natuurlijk niet om de veelbesproken natuurkundige versie daarvan – het gaat om een eminent filosofische ‘theory of everything’. Je zou dus kunnen zeggen dat mijn project ertoe wil bijdragen haar rechtmatige rol als koningin van de wetenschappen weer terug te veroveren.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

3 Comments

  1. Op het eerste gezicht lijkt dit wel een beetje op het voorstel van de neo-Aristotelicus Friedrich Paulsen in zijn “Inleiding tot de Wijsbegeerte”, die stelde dat de filosofie noch een eigen methode noch een eigen materie had, maar juist ging over de eenheid der wetenschappen. De wetenschappen waren volgens hem namelijk juist geen “hoogst gefragmenteerd samenraapsel”, maar een eenheid, omdat de kosmos die ze onderzoeken een eenheid is (Paulsen was een holist/monist/organicist). Er zouden geen vakfilosofen zijn maar alleen wetenschappers die filosofisch over hun vakgebied denken wanneer ze de relatie van hun deelgebied met het geheel inzien. Is jouw project hiermee enigszins vergelijkbaar?

  2. Beste Jesse,
    Interessant stuk. Eerder ontving ik via Ad jouw dissertatie dat ik met veel plezier gelezen heb. Het lijkt erop dat jouw project een voortzetting is van het Aristotelisch conceptueel realisme dat je daarin uitwerkt. Je zou eventueel ook eens naar de modale aspectentheorie van de Wijsbegeerte der Wetsidee kunnen kijken. Ik ben in ieder geval benieuwd! Overigens hoef je voor een filosofische ’theory of everything’ niet ver te zoeken. Deze bestaat namelijk al 😉 Zie goo.gl/I0RLri en voor het volledige paper goo.gl/bOKqu9
    Hartelijke groet,
    Emanuel

  3. Interessant onderzoek, ik ben benieuwd wat voor logica je gaat vinden… Ik begon 8 jaar geleden aan de BSc Bèta-Gamma aan de UvA (een ‘interdisciplinaire’ studie), het kostte mij een tijdje om in te zien dat er een verschil bestaat tussen multi-disciplinaire studies (bv., een psycholoog en econoom beschrijven beiden menselijk gedrag vanuit hun eigen vakgebied) en interdisciplinaire studies (bv., die voorbeelden van Pinker; inderdaad vaak een verhaal achteraf). Zelfs dan vind ik het niet altijd makkelijk om het onderscheid te maken, waar moet ik Gedragseconomie nou onder scharen? Of Marketing? Wanneer spreken we van een ‘discipline’ als eenheid, zodat we ook een onderscheid tussen inter- en multidisciplinariteit kunnen maken? Misschien zijn die vragen (waar ik het antwoord niet op weet) nog waardevol om mee te nemen in je onderzoek 🙂

Comments are closed.