Door Teun Dekker (Hoogleraar University College Maastricht)

In Nederland wordt al jaren gesproken over de kloof tussen het volk en de bestuurlijke elite. De gewone man of vrouw heeft geen vertrouwen in de ‘hoge heren’ van het bestuur, en de bestuurders nemen niet de moeite het beleid uit te leggen op een manier die mensen het gevoel geeft dat het beleid legitiem is. Dat is een gevaar voor de democratie. Het ondermijnt het draagvlak voor moeilijke maar noodzakelijke beslissingen en het vergroot de steun voor extreme politieke bewegingen. We doen vaak alsof dit iets van de laatste jaren is. Maar al in het oude Athene was de relatie tussen bestuurders en gewone mensen een belangrijk thema. En de analyse van de oorzaak van die kloof die de Atheense filosoof Aristoteles toen maakte is nog steeds relevant om te begrijpen wat er aan de hand is en hoe we met die kloof om moeten gaan.

al in het oude Athene was de relatie tussen bestuurders en gewone mensen een belangrijk thema

Beleid maken is niet makkelijk. Om het goed te doen moet je maatschappelijke problemen en hun oorzaken begrijpen, weten wat voor beleidsinstrumenten er zijn, en rekening houden met allerlei belangen. Dan moet je de beste optie kiezen, en het beleid efficiënt uitvoeren. Kortom, het is echt een vak, waar je talent voor moet hebben en voor moet worden opgeleid. Het is wat dat betreft net als chirurg of piloot zijn, niet iedereen kan het. En net zoals we openhartoperaties en vliegen aan de experts over laten, zouden we dat ook moeten doen met het maken van beleid. Niemand heeft het ooit over een kloof tussen piloten en passagiers of doktoren en patienten, dus waarom hebben we het dan wel  over een kloof tussen burgers en bestuurders? Dit is de klassieke kritiek op de democratie, die ook al in het oude Athene werd geuit: democratie laat mensen beslissen over het beleid die daar helemaal niet gekwalificeerd voor zijn. Zoals Churchill al zei: het beste argument tegen de democratie is vijf minuten met de gemiddelde kiezer.

Tenminste dat zou je denken. Want Aristoteles heeft een briljant antwoord op deze kritiek. Hij ontkent niet dat er verschil is tussen mensen wat betreft hun bestuurlijke kwaliteiten. Maar, hij voegt toe dat er bijna geen verschil is tussen mensen in of ze kunnen bepalen of het beleid goed werkt. Niet iedereen kan een vliegtuig besturen, maar iedereen kan wel zien of het vliegtuig wel of niet is neergestort. En hetzelfde geldt voor het openbaar vervoer, het onderwijs of de gezondheidszorg. Maar weinig mensen weten hoe je het spoorboekje efficiënt in elkaar zet, maar iedereen merkt of de trein vaak vertraging heeft. Zeker als je er veel mensen bij betrekt, kan het volk heel goed aanvoelen of het land de goede kant op gaat of niet. Daarom stelt Aristoteles een gemengde vorm van democratie voor, waarin de bestuurlijke elite het beleid maakt en uitvoert, maar het volk, al dan niet via volksvertegenwoordigers, input geeft over hoe het beleid uitpakt. Daarmee behandel je iedereen gelijk waar ze gelijk in zijn, namelijk in of ze het beleid kunnen waarderen. Iedereen mag dan ook stemmen of een mening uiten. Maar, tegelijkertijd behandel je mensen ongelijk waar ze ongelijk in zijn, namelijk hun bestuurlijk talent. Daarom worden ambtenaren en bestuurders geselecteerd op kennis en ervaring. Zo draagt iedereen optimaal bij aan een goede samenleving.

weinig mensen weten hoe je het spoorboekje efficiënt in elkaar zet, maar iedereen merkt of de trein vaak vertraging heeft.

Het probleem is dat dit een kwetsbaar systeem is. De balans kan namelijk op twee manieren verstoord raken. Aan de ene kant kunnen bestuurders gaan denken dat ze de input van het volk eigenlijk helemaal niet nodig hebben. Immers, ze hebben moeilijke studies gedaan en weten veel meer over maatschappelijke problemen dan de gemiddelde Nederlander, dus ze weten wel wat goed is voor iedereen. Volgens Aristoteles is de fout die ze maken is dat ze denken dat, omdat ze in sommige dingen beter zijn, ze overal beter in zijn. Daardoor worden ze knorrige en arrogante regenten, die de belangen van het volk uit het oog verliezen. Hillary Clinton’s legendarische uitspraak dat de supporters van Donald Trump een basket of deplorables waren is hier een voorbeeld van. Voor je het weet denken ze vooral aan hun eigen voordeel. Dan heb je eigenlijk geen democratie meer, maar een bestuurlijke oligarchie.

Maar het tegenovergestelde komt ook voor. Dan denkt het volk dat, omdat iedereen gelijk is in het kunnen evalueren van beleid, iedereen overal gelijk in is, ook in het kunnen maken van beleid. Dan is het makkelijk te denken dat je de experts, met hun ingewikkelde modellen en hun beleidsdoorrekeningen, helemaal niet nodig hebt. Daarom geven populistische partijen graag af op universiteiten en prestigieuze instellingen, zoals het Centraal Plan Bureau of de OECD. Daar zitten immers de experts, en, zoals vaak gezegd werd tijdens de Brexit campagne, experts, daar hebben we het wel mee gehad. Ook benoemen populistische partijen graag mensen zonder relevante opleiding of ervaring tot minister of burgemeester, want dat zijn juist de mensen die weten wat het volk wil en niet door de elite zijn ingepalmd. Aristoteles waarschuwt dat dit soort populisme de neiging heeft een volksdictatuur te worden, waarin de meerderheid minderheden onderdrukt. En ook kan de samenleving dan niet profiteren van de kennis van de elite, die toch wel nuttig is als je de treinen op tijd wil laten rijden.

De balans kan namelijk op twee manieren verstoord raken.

Kortom, een gemengde democratie moet voortdurend balanceren tussen regenten en populisten. Het is daarom belangrijk te investeren in een goede relatie tussen bestuurders en het volk. Het volk moet begrijpen dat de problemen waar de samenleving mee zit best ingewikkeld zijn, en dat het niet makkelijk ze op te lossen. Hier ligt een belangrijke taak voor het onderwijs en de media. Die moeten de complexiteit van maatschappelijke problemen beter over het voetlicht brengen. Tegelijkertijd moeten we ook voorkomen dat bestuurders vergeten dat het uiteindelijk aan het volk is om te bepalen of ze het goed doen. Daarom moeten ze midden in de samenleving staan, en regelmatig met mensen die geen onderdeel zijn van het bestuur in aanraking komen, niet alleen in campagnetijd.

De afgelopen twintig jaar heeft de Nederlandse politiek zich bewogen tussen de regenten van het tweede Paarse kabinet en het populisme van “de nieuwe politiek”. Daarmee is de relatie tussen burgers en bestuurders ernstig verstoord, en is er een kloof ontstaan. Om die kloof te dichten, moeten die groepen elkaars functie in het bestuur weer gaan respecteren. Dat is geen makkelijk proces. Maar de eerste stap is begrijpen wat die functies zijn en hoe ze in een gezonde democratie samen komen. En daar kan Aristoteles ons bij helpen.


Meer:

Volg ons op

TwitterInstagramFacebook

Op de hoogte blijven per mail?

Wanneer wil je een e-mail ontvangen?

Steun ons

Doneer Word vriend

2 Comments

  1. Zeer interessant, dank hiervoor! (In de voorlaatste alinea staat het woord “maatschappelijk” verkeerd gespeld. ‘Hier ligt een belangrijke taak voor het onderwijs en de media. Die moeten de complexiteit van maatscahppelijke problemen beter over het voetlicht brengen.’)

  2. Zeker, om een TV toestel te beoordelen hoeft men geen kennis te hebben van de technologie. Maar ook vooraf kan over de doelstellingen van beleid worden geoordeeld, implementatie aan experts overlatend.
    Overigens vind ik dat democratie (die op zich amoreel is) ondergeschikt aan de rechtstaat. Democratie zonder rechtstaat is oorlog. In een rechtstaat zonder democratie is nog prima te leven.

Comments are closed.